zaterdag 18 oktober 2008
Problemen van kinderen in kaart met onderzoek
Onderzoek
Veel vrouwen hebben betaald werk met jonge kinderen. Toch is er schrikbarend weinig onderzoek over jonge kinderen en wat hen beknelt. De TNO afdeling ‘Kwaliteit van leven’ vond in 1997 dat 10% van de kinderen van 2 tot 3 jaar en 25% van de kinderen van 4 tot 15 jaar volgens de gezondheidszorg te maken heeft met psychosociale problemen.Weliswaar is er een landelijke jeugdmonitor. Maar de publicaties van het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) en het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) richten zich voornamelijk op de jeugd vanaf 12 jaar. Weinig gegevens zijn er ook over de gezinssituatie. Cijfers bijvoorbeeld over het aantal kinderen tussen de 0 en 12 jaar dat opgroeit in een éénoudergezin zijn alleen met aanvullend onderzoek te achterhalen uit de CBS huishoudens statistiek.
Groot onderzoek over de leefsituatie van kinderen tot 12 jaar vindt slechts om de paar jaar plaats. Het laatste onderzoek van enige omgang in Nederland werd door het SCP gepubliceerd in 2005.
Kranten
Volgens het begeleidende persbericht van het SCP is de meerderheid van de kinderen gelukkig, voelt zich goed, heeft tevreden ouders, doet het volgens de ouders goed op school en heeft een rijk vrijetijdsleven. Daarom publiceerden de kranten bij het uitkomen van het rapport geruststellende koppen. Alleen Ester Hageman van Trouw bleek het rapport gelezen te hebben, hoewel haar kop tevredenheid uitstraalt. Drie redacties hebben hun artikel inmiddels ingetrokken:
Kindermishandeling
Gaat het wel echt goed met de kinderen in Nederland? Er is een groep kinderen waar dit niet voor geldt. Zij worden geconfronteerd met langdurige problemen. Er zijn nog steeds veel meldingen van kindermishandeling. Jeugdzorg instanties houden acties voor verhoging van collectieve uitgaven aan jeugdzorg. Kind in de knel probeert het gebrek aan kennis bij te spijkeren, om dit soort problemen te voorkomen:
- Psychosociale klachten kunnen naar buiten gericht zijn. Dan gaat het om koppigheid, druk, stoer of driftig doen en agressief gedrag. Deze veroorzaken last in de omgeving van het kind. Ook zijn er naar binnen gerichte klachten zoals gebrek aan zelfvertrouwen, een teruggetrokken leven, eetstoornissen, last van pesten, aandachts- en concentratie moeilijkheden op school, angsten, depressie en slaapproblemen. Ook komt bedplassen voor. Al deze klachten hebben een negatieve invloed op de ontwikkeling van kinderen. Die kinderen gaan veelal ook in de latere levensloop problemen ondervinden. Het functioneren van de samenleving kan er door worden verstoord.
Gezondheidszorg
In het kader van het onderzoek vulden jeugdartsen en verpleegkundigen van consultatiebureaus en schoolgezondheidsorganisaties formulieren in. Voor zo’n 5000 kinderen van 0 tot 12 jaar oud, verspreid over het land, werden waargenomen problemen in kaart gebracht.
Jeugdartsen en verpleegkundigen zien veel kinderen en kunnen dus vergelijken met anderen. Volgens hen heeft 11% van de baby’s van 14 maanden oud psychosociale problemen. Bij de 5- en 6-jarigen gaat het om 28%. En bij de 8 tot 12 jarigen om 21%. Problemen thuis, leerproblemen op school, problemen in de omgang met andere kinderen. Bij de genoemde percentages zitten ook lichte problemen.
De jeugdartsen zagen deze problemen vaker bij kinderen van moeders met een lage- of middelbare opleiding (tot en met VWO). En bij kinderen uit een éénoudergezin. Ze vonden weinig verschillen tussen kinderen van westerse- en niet westerse afkomst. Bij Marokkaanse kinderen vonden ze zelfs de helft minder psychosociale klachten. Bij relatief jonge moeders waren deze problemen er vaker dan in de groep van 27-34 jaar.
Ouder
Ouders kregen de meest uitgebreide vragenlijsten. De vragen aan hen gingen over de gezinssituatie, het wonen, de opvoeding, zorgen over de opvoeding, de vrijetijdsbesteding van de kinderen, de schoolprestaties, de lichamelijke gezondheid. Daarnaast kregen ze een uitgebreide lijst om aan te geven of uitspraken van toepassing zijn op hun kinderen. Voor drie afzonderlijke leeftijdsgroepen was er een aangepaste lijst. Deze lijsten (ITSEA en CBCL genoemd) zijn opgesteld door amerikaanse onderzoekers die veel ervaring met deze metingen hebben.
Aan de ouder(s) werd gevraagd of zij zich zorgen maken over de opvoeding en in hoeverre zij de opvoeding als negatief of belastend ervaren. De beleving van de opvoeding is een voorspeller voor het opvoedgedrag van ouders. Voor de ITSEO en CBCL lijsten over emotionele- en gedragsproblemen zijn amerikaanse normen opgesteld voor het interpreteren van de totaalscores. Deze zijn zó gemaakt dat in de Verenigde Staten 10% van de kinderen tot de categorie met problemen worden gerekend. Het Nederlandse onderzoek liet de amerikaanse berekening ongewijzigd. Maar de Nederlandse ouder is veel minder geneigd items over hun kinderen aan te kruisen. Daarom viel bij elkaar slechts 4 tot 5 procent in de categorie van te behandelen gedragsprobleem. Ook als het gaat om schoolprestaties zien we de optimistische kijk van de Nederlandse ouder: Niet 50% maar slechts 5% van de ouders is van mening dat hun kind slechter presteert op school dan gemiddeld. Het is duidelijk dat de Nederlandse ouder de situatie van hun kind(eren) te optimistisch inschatten. Latere teleurstellingen zijn het gevolg.
Kinderen
Aan de kinderen van 8 tot 12 jaar werd gevraagd zelf een lijst met 27 vragen in te vullen. 14 procent van deze kinderen heeft het thuis niet naar de zin. 10 procent vind de sfeer thuis slecht. Maar liefst 39 procent geeft aan niet of te weinig met hun vader te kunnen praten.
Oorzaken
In het onderzoek is gekeken wat de oorzaken van psychosociale klachten kunnen zijn. Volgens artsen en verpleegkundigen is daarbij de gezinssituatie het meest belangrijk. De gegevens van de ouders laten zien dat de problemen vaak met armoede te maken hebben. Het onderzoek besteedt meer aandacht aan de gegevens zoals die door de ouders zijn verstrekt. In het rapport worden voor de gevonden psychosociale klachten vier achtergrondfactoren genoemd:
- Laag inkomen: Kinderen die opgroeien in een huishouden met een inkomen onder de €1200 netto per maand (de armoedegrens) hebben 3,5 keer meer kans op psychosociale problemen dan kinderen in rijkere huishoudens. De kans op een negatieve opvoedingsbeleving is 3,2 keer hoger. Gemeld wordt dat slechts 35.000 jonge kinderen onder de armoedegrens leven. Dit klopt niet. In werkelijkheid gaat het om 364.000 jonge kinderen, dat is 14% van het totale aantal kinderen tussen de 0 en 12 jaar.
- Alleenstaande ouder: Kinderen waarvoor op de vragenlijst is ingevuld, dat ze in een gezin met een alleenstaande ouder leven, lopen een verhoogd risico. Daar is 3 keer meer kans op een negatieve opvoedingsbeleving. En 2 keer meer kans op psychosociale problemen. Bij elkaar zijn er 290.000 jonge kinderen die opgroeien in een éénoudergezin. Dat is 11% van het totale aantal kinderen tussen de 0 en 12 jaar. In het onderzoek zijn co-oudergezinnen en gezinnen met partners van hetzelfde geslacht ondergebracht in een categorie ‘overigen’ en werden niet gerekend bij de twee-ouder gezinnen. Waarom dat is, wordt niet duidelijk gemaakt.
- Allochtone afkomst: Kinderen waarvan minstens één ouder afkomstig is uit Turkije, Marokko, Suriname of de Antillen, hebben volgens de gegevens van de ouders 3 keer meer kans op psychosociale problemen. En er is 2.1 keer meer kans op een negatieve opvoedingsbeleving. Deze uitkomst komt niet overeen met de bevindingen van de consultatiebureaus. Dit is iets om uit te zoeken. De jonge kinderen van deze groep niet-westerse allochtonen hebben 25% minder kans op een langdurige ziekte, aandoening of handicap. Uit het rapport valt verder op te maken dat allochtone kinderen uit overige landen, toch 145.000 in aantal, niet aan het onderzoek deelnamen.
- Laag opgeleide moeder: Dan is er 2 keer meer kans op psychosociale problemen dan wanneer de moeder hoog is opgeleid. En 1,75 keer meer kans op een negatieve opvoedingsbeleving.
Samenloop
Wanneer meer ongunstige factoren tegelijk in het huishouden aanwezig zijn, lopen de risico’s voor de kinderen op. Het grootste risico voor kinderen is het leven in een éénoudergezin met een laag inkomen. In bijna de helft van de huishoudens onder de armoedegrens gaat het om een alleenstaande ouder. Dus daar zijn vaak meerdere risico's:
Cumulatie | Verhoogde kans op psychosociaal probleem | Verhoogde kans op negatieve opvoedingsbeleving |
Eén risicofactor | 1,7 keer | geen |
Twee risicofactoren | 4,0 keer | 3,6 keer |
Drie of vier risicofactoren | 5,3 keer | 3,6 keer |
Achterstanden van jongens
Één onderdeel in het rapport dat de lezer op het spoor kan zetten van het gemis aan een vader gaat over de achterstand van jongens. Volgens jeugdartsen en verpleegkundigen hebben jongens al op 3 jarige leeftijd meer psychosociale problemen. Bij veel van de probleemjongetjes wordt een te uitdagend en agressief gedrag gesignaleerd. Bij 5- en 6 jarige jongens zijn twee keer vaker aandachts- en leerproblemen dan bij meisjes. Dit sluit aan bij het gegeven dat jongens op deze leeftijd in Nederland minder goed lezen en schrijven. In de categorie van 8 tot 12 jaar zijn er naar binnen gerichte problemen. Maar bij de jongens vallen daarnaast schoolproblemen op. En het aantal te druk, koppig, stoer, brutaal, driftig en agressief bevonden jongens in de categorie 8 tot 12 jarigen is twee keer zo hoog als bij meisjes. Vaderloosheid brengt overigens niet alleen met zich mee het ontbreken van discipline en een rolmodel voor jongens. Ook voor een gezonde ontwikkeling van meisjes is vader van belang.
Vaderloosheid
Uit internationaal onderzoek is één uitspringende risicofactor bekend die meer dan elk ander achtergrondgegeven samenhangt met gedragsproblemen, schooluitval en vandalisme. Dat is het opgroeien zonder vader. Volgens dit onderzoek hebben kinderen in éénoudergezinnen 5 keer meer kans op fysieke mishandeling en emotionele verwaarlozing dan kinderen uit twee-ouder gezinnen. Uit bestudering van cases blijkt dat in stiefgezinnen de kans op fatale mishandeling vele malen hoger is dan in gezinnen met twee biologische ouders. Vaderloos opgegroeide teenagers en volwassenen gebruiken vaker drugs, hebben vaker riskant seksueel gedrag, psychische problemen, zijn werkloos, crimineel, in detentie en sterven voortijdig.
Met de data uit dit onderzoek komt men de deprivatie van kinderen op het spoor. Maar in het begeleidende rapport slaagt men er slechts ten dele in dit naar de oppervlakte te brengen:
- Enerzijds komt dit omdat bij de beoordeling van psychosociale problemen vooral de gegevens worden gepresenteerd die door de ouders werden verstrekt en minder is uitgegaan van de gegevens van de professionals bij de consultatiebureaus. Het gevonden percentage van te voorkomen/behandelen gedragsproblemen is lager dan in de Verenigde Staten. Ik veronderstel dat de Nederlandse ouder minder aandacht geeft aan de problemen van hun kinderen of er minder mee voor de dag komen.
- Anderzijds is niet vaderloosheid gemeten maar alleenstaand ouderschap. Dat is iets anders. Want er zijn huishoudens waarin de moeder samenwoont met een reeks van achtereenvolgende stiefvaders of met haar vriend. Vaak hebben deze huisgenoten niet het juridisch gezag en kunnen zich daardoor minder als vader doen gelden. De band van zo'n vriend met de kinderen is minder hecht en ook dan kun je spreken van een vaderloos huishouden. In het onderzoek zijn deze vormen onterecht gegroepeerd bij de twee ouder gezinnen. Wanneer vaderschap en vaderloosheid beter wordt gemeten, is te verwachten dat dit cijfermatig zelfs nog meer dan nu een verklaring geeft voor opvoedings- en psychosociale problemen van kinderen in Nederland.
- Vaderloosheid gaat meestal vooraf aan armoede en hangt daarmee samen. In het SCP onderzoek is het effect van vaderloosheid ‘gecorrigeerd’ voor het armoede effect. Terwijl juist de vaderloosheid de oorzaak van de armoede is (causaliteit). Over het algemeen is alleenstaand moederschap niet of slecht te combineren met fulltime werk en daardoor krijgen de kinderen met armoede te maken, zeker wanneer de vader op afstand van zijn kinderen wordt gehouden en/of wordt onderdrukt.
- Door het uitbrengen van een ‘goed nieuws’ persbericht wordt de grote groep van kinderen die wel problemen ondervindt gebagatelliseerd. Terwijl voor hen aandacht en inspanning nodig is.
Uw advertentie op déze plek heeft groot gewicht…
Bericht voor sponsoren van vaders
Vroege interventie
Onderzocht is bij welke instanties de kinderen met depriverende achtergrondkenmerken als eerste bekend zijn. Slechts een kwart van alle kinderen gaat naar de kinderopvang. Kinderen uit probleemhuishoudens komen daar minder. Dan staat de peuterspeelzaal er beter voor als plek om de achterstandskinderen zo vroeg mogelijk op te sporen. Want daar komt ongeveer de helft van alle kinderen. En kinderen uit de probleemgroepen zijn daar beter vertegenwoordigd. Volgens het rapport zien consultatiebureaus en schoolgezondheidsorganisatie bijna alle kinderen op regelmatige basis. Op basis van de ervaring met de steekproeftrekking valt te betwijfelen of allochtonen daar voldoende worden gezien. Een conclusie is dat veel te zeggen is om gezondheidszorg instanties een centrale rol te geven bij het vroegtijdig signaleren van achterstanden bij kinderen. Een nadeel is dat daar nog weinig kennis is over familierecht achtergronden van het ontstaan en de preventie van éénouderhuishoudens.
Prioriteiten
De waarde van dit onderzoek is dat het een overzicht geeft van enkele bedreigingen in de opvoeding voor kinderen in de leeftijd van 0 tot 12 jaar. Er is een begin gemaakt met het analyseren van gezinssituaties in een periode van maatschappelijke discussie over huwelijk en de waarde van vaderschap, over de taakverdeling in het gezin, over het al dan niet behouden van gezinsrelaties na een scheiding. Preventie is nodig van brutaliteit, agressie, vandalisme en criminaliteit. Maar ook angsten bij jonge kinderen, depressie, gebrek aan zelfvertrouwen, en een teruggetrokken leven geven aandachts- of leerproblemen bij kinderen. Beide soorten van problemen hebben te maken met een onvoldoende samenzijn van de kinderen met vader. Dat blijkt uit de data van dit onderzoek.
De uitkomsten geven het alleenstaand ouderschap een duidelijke plaats tussen andere meer bekende achterstandsfactoren zoals armoede en allochtone afkomst in. Ouder- en vader organisaties kaarten al langer de ongunstige opvoedingssituatie aan voor kinderen indien de vader is verstoten. Veel verbeteringen zijn voorgesteld.
Deze analyse kwam tot stand met weinig middelen. De feiten worden te weinig onder ogen gezien bij pedagogen, familierechtskundigen en het grote publiek. Onderkennen is een eerste stap in de richting van preventief werk. Zoals eerder gewerkt is aan (1) bestrijding van armoede, (3) het verminderen van rassendiscriminatie en taalachterstand, hoort ook (2) vaderloosheid bij de kernproblemen die maatregelen nodig maken.
- Dat in het onderzoek een minder geslaagd causaal model is gehanteerd is jammer, omdat voor preventie juist de vroege voorspelling van ontwikkelingsachterstand nodig is. Immers, hoe eerder men vaderloze kinderen kan helpen, des te beter. Men hoeft niet met interventie te wachten totdat armoede optreedt.
Jongens ondervertegenwoordigd in achterstandstelling
Volgens gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek zijn in het schooljaar 2008-2009 vijftien procent van de leerlingen in het basisonderwijs geteld als 'achterstandsleerling'. Dat zijn iets meer dan 240 duizend leerlingen.
Aantal achterstandsleerlingen in het basisonderwijs 2008-2009 | |||
Categorie | Jongens | Meisjes | Totaal |
0.25 | 18.559 | 19.169 | 37.728 |
0.30 | 45.341 | 45.720 | 91.061 |
0.40 | 190 | 201 | 391 |
0.70 | 318 | 384 | 702 |
0.90 | 23.627 | 23.783 | 47.410 |
1.20 | 31.632 | 31.290 | 62.922 | Totaal | 119.667 | 120.547 | 240.214 |
Hoewel volgens de gegevens uit het onderzoek jongens twee keer zoveel kans hebben op een minder gezonde ontwikkeling dan meisjes, komen ze bij de achterstands telling even veel voor. Verder valt op dat de meeste leerlingen in een lage of hoge achterstands categorie zijn ingedeeld, de 0.25 en 0.30 categorie en de 0.90 en 1.20 categorieën zijn goed gevuld. In de midden categorieën komen weinig leerlingen voor.
Actieplan
Veel kinderen en vooral jongens vallen buiten de boot. De grote kern van het probleem is het alleenstaand ouderschap, het ontbreken van de vader bij de opvoeding. Uitgangspunt is het bevorderen van de ontwikkeling van de jeugd en het voorkomen van uitval. Iedereen moet kunnen meekomen, vaders hebben meer burgerrechten nodig om de achterstanden terug te dringen. Lees het artikel de Wet op het Co-ouderschap.
Disclaimer
Kind in de knel is een organisatie van ouders in Nederland en neemt geen verantwoordelijkheid voor het niet deelnemen van 145.000 niet-westerse kinderen (zie tekst) aan het SCP onderzoek.
Deze herpublicatie, oorspronkelijk geschreven op
6 april 2005, draagt bij aan
Drentse blog actie dag, contact:
Bert Kerkhof
Lees verder…
- Dikwijls geniet élk van de ouders samen onder éen dak een zekere zelfstandigheid en regelmatig komt ook het gescheiden wonen voor in verband met werk of relatie. Te vaak hebben draagkrachtige en moderne ouders te maken met traditionele en/of religieuze spanningen in de omgeving. Vanwege de leefwijze kunnen schendingen van hun rechten het bestaan bedreigen en hun leven naar beneden halen, zelfs kunnen ouders te maken krijgen met jeugdzorg die zonder deugdelijke rede hun kinderschare onder toezicht stelt en/of uit huis plaatst. Preventie door bewaren en bewaken van moderne samenlevingsvormen is cruciaal voor de opvoeding. Lees het Manifest en teken de petitie.
Labels: Wetenschap