©Conseo
 

Kind in de knel

  • Ondersteun de vader en de fantastische moeder die elk willen Có-Ouderen, zelf samen kinderen opvoeden, al dan niet samen wónend. Verbeter taal politiek en cultuur van het maatschappelijk middenveld opdat váder ook in de traditionele gebieden wordt gerespecteerd. Wij moedigen aan vol te houden met grootbrengen van kinderen in voorspoed en geluk …
stop vaderloosheid in Haïti
zondag 20 september 2009

Manifest Jongleur over de schreef

Dit is de reactie op een boek de gezinsvoogd als jongleur. Het manifest is niet op voorraad bij het Centraal boekhuis dus het kan in de winkel niet worden gekocht. De tekst is van Truus Barendse (stichting Kinderen-Ouders-Grootouders) en Alice Jansen.

Korte samenvatting

De gezinsvoogdij moedigt aan om beroepsgeheim en privacywet te schenden. Bovendien manipuleert gezinsvoogdij ouders en kinderrechter. Na meer dan 87 jaar ondertoezichtstelling (sinds 1 november 1922) zijn er nog steeds:

  • geen goede instrumenten
  • geen goede handvatten
  • geen goede resultaten

Aanbevelingen voor de overheid

  • Niet meer geld beschikbaar stellen voor de (gezins-)voogdij. Voor minder geld dan nu wordt uitgegeven aan jeugdzorg ontvangen gezinnen betere hulp dan nu het geval is: nog steeds wordt de helft van de kinderen met een ondertoezichtstelling uit huis geplaatst. Deze uithuisplaatsingen kunnen in veel gevallen achterwege blijven; met het vrijgekomen geld kunnen veel meer gezinnen veel betere hulp krijgen.
  • Kosteloze rechtsbijstand ter beschikking stellen in elke ondertoezichtstelling of onvrijwillige uithuisplaatsing.
  • Erkenning van de cliënten-organisatie wettelijk verankeren.

Aanbevelingen voor stichting Vedivo

  • Stel hoge instroomeisen aan (gezins-)voogden.
  • Breng het lesmateriaal voor (gezins-)voogden in overeenstemming met wet en regelgeving.
  • Verbeter de interne opleiding voor (gezins-)voogden.

Inhoudsopgave

  1. Waarom dit manifest?
  2. Ouderbeeld en werkwijze
  3. Idealen en uitwassen
  4. Enkele juridische missers in het boek
  5. Relaties: mensen hebben ze in soorten
  6. Hoe kan het beter?
  7. Het niveau van de gezinsvoogd
  8. Aantallen ondertoezichtstellingen
  9. Jongleren in de jungle, aangeboden aan stichting Vedivo op 20 maart 2002 en brief van Vedivo aan het Platform SCJF van 7 mei 2002
    1. Belangrijkste punten uit het boek
    2. Het boek
    3. De visie van het boek over de ouders
    4. De visie van het boek over privacy
    5. De visie van het boek over de gezinsvoogd
    6. De visie van de ouders over de gezinsvoogd
    7. Enkele details: omissies, onbegrijpelijkheden, onjuistheden en onmogelijkheden
    8. Toekomstverwachting

Hoofdstuk 1: Waarom dit manifest?

Wij zijn geschrokken doordat een boek dat gebruikt wordt als methodisch handboek voor de jeugdzorg een vertekend beeld van ouders geeft en een verwerpelijke werkwijze propageert, met name aanmoedigt tot schending van privacy.

  • Op 11 september is het boek aangeboden aan de staatssecretaris van justitie en pas op 14 september kreeg het Platform SCJF het boek in handen.
  • Op 20 maart 2002 heeft het Platform SCJF haar standpunt schriftelijk aan Vedivo aangeboden. Zowel Vedivo als het Platform waren bereid nader met elkaar in gesprek te gaan over de gesignaleerde knelpunten.
  • Omdat het Platform SCJF het boek schadelijk vindt, is op 17 juni aan Vedivo gevraagd het uit de handel te nemen. Vedivo bleef echter achter dit boek staan, het is HET HANDBOEK voor de (gezins-)voogdij. Het Platform heeft daarom in goed overleg met Vedivo besloten zijn bezwaren tegen dit boek naar buiten te brengen.

Hoofdstuk 2: Ouderbeeld en werkwijze

Hoe is het mogelijk dat een officiële instantie als Vedivo (aankomende) gezinsvoogden leert zich boven de wet en ook boven de rechter te stellen? Dit moet zijn ingegeven door het vermeende monopolie op ‘het belang van het kind’.

Op een of andere manier hebben ‘de deskundigen’ het beeld alom ingang doen vinden dat de ouders druk zijn met hun eigen belangen, en dat de hulpverleners daarom tussenbeide moeten komen om de belangen van het kind veilig te stellen. Deze opstelling van de hulpverleners schijnt gelegitimeerd te worden door het feit dat er gezinnen bestaan waar mishandeling en verwaarlozing voorkomen, maar is een vergissing! Ouders en kinderen hebben een gemeenschappelijk belang: het welzijn van de kinderen. Ouders zijn de beste beschermers en belangenbehartigers van hun kinderen. Het belang van het kind vraagt van hulpverleners om zich naast de ouders op te stellen.

Wij citeren het proefschrift van M.R. Bruning, ‘Rechtvaardiging van kinderbescherming’, november 2001 (ISBN 978 90 2683863-8): “Ook kan het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind (IVRK) kan hulp bieden om invulling te geven aan bijvoorbeeld het begrip ‘het belang van het kind’. De doorwerking van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) heeft er omgekeerd ook toe geleid dat overheidsinterventie in het gezinsleven door het opleggen van een maatregel van kinderbescherming op grond van artikel 8 lid 2 EVRM gelegitimeerd moet zijn. Een aspect van deze legitimatie betreft de voorwaarde dat de inbreuk ‘in accordance with the law’ dient te zijn, waaruit het Europees Hof heeft afgeleid dat de wet met ‘sufficient precision’ moet zijn geformuleerd. Het is dan ook de vraag of de open normen in de Nederlandse wetgeving ten aanzien van maatregelen van kinderbescherming voldoen aan dit vereiste.” (pagina 195)

‘Het belang van het kind’ is een open norm. Alle partijen zeggen ‘het belang van het kind’ op het oog te hebben. Veel, zo niet alles, hangt dus af van de rechterlijke waardering van de feiten. En de feiten meent de rechter beschreven te vinden in de rapportage van de gezinsvoogdij bij een verzoekschrift tot verlenging ondertoezichtstelling of uithuisplaatsing. De gezinsvoogd op zijn beurt wordt door het boek ertoe aangezet in gevallen waarin hij dat nodig oordeelt informatie voor de rechter achter te houden (pagina 89).

De combinatie van een open norm met bewust selectieve informatievoorziening door de gezinsvoogd aan de rechter en de ouders maakt de zitting bij de kinderrechter tot een spelletje Russisch roulette voor kinderen en hun ouders: niet een afweging van belangen op grond van de feiten, maar het toeval, bepaalt of de kwestie niet heel slecht afloopt.

Ouders die te maken krijgen met de kinderbeschermingsmaatregel ondertoezichtstelling, worden in het boek beschreven als mensen die het spoor in het leven bijster zijn: Problemen met hun kind zijn een symptoom van hun totale falen in het leven. Zij kunnen deze problemen niet zelf te boven komen doordat zij sociaal geïsoleerd zijn. (pagina 43)

Dit geschetste ouderbeeld is naar het idee van het Platform SCJF onjuist. Ouders hebben vaak zelf hulp gevraagd uit zorg voor hun kind. Ze zoeken advies of hulp voor een leerprobleem of een gedragsprobleem. Net zoals ze voor muziekles of gebitsregulatie hulp bij derden zoeken. Een hulpvraag is geen reden om de hele regie in een gezin over te willen nemen.

Natuurlijk kan het voorkomen dat een ouder maatschappelijk onaangepast is en sociaal geïsoleerd. Net zoals het voorkomt dat een gezinsvoogd ontspoort en zijn handen niet thuis kan houden of zijn broek niet dicht.

De combinatie van dat ouderbeeld en de gedachte dat alleen hulpverleners het belang van het kind kunnen bepalen en behartigen, leidt tot de verkeerde aanpak van de gezinsvoogd die in het boek gepropageerd wordt.

Volgens het boek moet de gezinsvoogd alle informatie over ieder gezinslid hebben. Daardoor krijgt hij de illusie de situatie te beheersen en beter te kunnen beslissen. Hij wil met iedereen spreken die met het gezin contact heeft. Alles rond het gezin moet aan hem gerapporteerd worden. Hij moet alles weten, alles beheersen en alles beslissen. Deze aanbevolen werkwijze maakt tot heden onbegrijpelijke gebeurtenissen meer begrijpelijk.

Zo vertelde een grootmoeder bij wie een kleinkind geplaatst was argeloos aan de gezinsvoogd, dat zij met de moeder van het kind samen naar het consultatiebureau gewandeld was, waarna zij een kopje thee hadden gedronken. De moeder gaf ondertussen haar kind de fles. De gezinsvoogd had hierop gereageerd met: dat had ik dan toch wel van te voren willen weten!

De vraag aan ons was: waarom toch? Wij begrijpen het nu beter. Hij realiseerde zich dat hij niet alles in de hand had.

Een alleenstaande moeder met een heel druk kind bracht het kind een dag in de maand bij een vriendin en de moeder vertelde dit aan de gezinsvoogd. Hij vroeg naam en adres van de vriendin en de moeder gaf in haar onervarenheid met instanties de gevraagde informatie. De gezinsvoogd bezocht de vriendin en informeerde wat zij nu wel van haar vriendin als moeder vond. Zij greep de kans als deskundige te figureren en spuide haar kritiek. Dit moeder hoorde hiervan. Gevolg: einde van een vriendschap.

De gezinsvoogd wordt door het boek aangemoedigd overal alle informatie over de gezinsleden op te vragen, o.a. bij de huisarts, de schoolarts, de RIAGG enzovoort (schending van beroepsgeheim en privacywetgeving!). Hij moet doen alsof hij geïnteresseerd is in de inbreng van de ouders, terwijl uit alles blijkt dat hij de ouders minacht. “Cultuurverschillen tussen de gezinsvoogd en het cliëntsysteem zijn overigens bijna altijd aan de orde; het gaat dan ook om verschillen in milieu” (pagina 140). Door deze benadering van de ouders verloopt het contact met hen nog wel eens stroef.

De gezinsvoogd wordt door het methodiekboek ook aangemoedigd het gezin te vertellen dat hij open en transparant te werk gaat, maar wel een schaduwdossier bij te houden, waarin hij schrijft wat hij ECHT van het gezin vindt. Een gezinsvoogd die in praktijk brengt wat hte boek leert, is iemand die geen steun verleent, maar die alles controleert en het hele netwerk van de ouders oproept om alles rond het gezin aan hem te rapporteren, waar netwerken niet altijd tegen bestand zijn.

Soms mogen volgens het boek ouders delen van het hulpverleningsplan niet lezen (pagina 89). Deze laakbare werkwijze komt voort uit het verkeerde ouderbeeld, een schromelijke overschatting van het eigen kunnen en de weigering te leren van de fouten uit het verleden. Het genogram (pagina 175 en verder) is voor ons een demonstratie van de (zelf)overschatting van de (gezins-)voogdij.

Volgens de grondwet heeft iedereen in Nederland recht op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer. De wet stelt regels over inzage in de gegevens die over personen zijn vastgelegd en het gebruik dat van die gegevens mag worden gemaakt.

Hoofdstuk 3: Idealen en uitwassen

Ideaalbeeld

Kinderen groeien op bij hun vader en moeder. De ouders bieden hun kinderen alles wat ze nodig hebben (materieel, emotioneel enzovoort) om harmonieuze volwassenen te worden die verantwoordelijkheid kunnen dragen voor zichzelf en anderen. De hulpverlening heeft de deskundigheid om vast te stellen wat het probleem is en biedt passende hulp. Vervolgens kan men weer zonder hulp verder.

Praktijk

Opvoeden gaat met vallen en opstaan. Er doen zich soms problemen voor ziekte, pech, leerproblemen, emotionele problemen, enzovoort. Door grote inzet van de ouders en de veerkracht van kinderen worden deze problemen meestal overwonnen. Er zijn wachtlijsten en vaak wisselende hulpverleners. Vraag en aanbod sluiten niet aan. Er is Ondeskundigheid: vaak maar één diagnose. De ouders zijn de oorzaak van elk probleem bij hun kind. De praktijk is slechts éen oplossing: ouders buiten spel zetten. Problemen die zich voordoen tussen gezinnen en de hulpverlening:

  1. De hulpverlening plaatst alle ouders in de onderste categorie (uitwassen) en vergelijkt deze met het ideaalbeeld van de hulpverlening. Gevolg: het kind krijgt ‘hulp’ en de invloed van de ouders wordt beperkt.
  2. Het roept heel veel boosheid bij ouders op, wanneer ze als een bedreiging voor hun kind worden gezien, terwijl ze zelf hulp vragen.
  3. Ouders zoeken hulp voor hun kind. Ze verwachten de voorgespiegelde ideale hulp, maar ze krijgen hulp uit het middelste vak en als ze pech hebben zelfs uit het onderste.
  4. De hulpverlener legt de ouders altijd langs de meetlat van het ideale gezin. Geen gezin voldoet daaraan dus blijft altijd hulp nodig.

Realistisch vergelijken, is vergelijken op hetzelfde niveau: het gezin en de hulpverlening zoals deze in de praktijk zijn, het ‘gewone gezin’ en de ‘gewone hulpverlening’. Wat de gezinsvoogdij doet, is ‘schuin’ vergelijken. Uitwassen in het gezin worden door de gezinsvoogdij vergeleken met het ideaalbeeld van de hulpverlening. Een gezin waar de raad voor de kinderbescherming mee te maken krijgt, wordt daardoor alleen al meteen beschouwd als een rampgezin. In het boek komt deze term niet voor, het heet een ‘gezin met meervoudige, complexe problematiek op verschillende leefgebieden’. In het boek wordt de term multi-problem gezin vermeden. Het is een Engelse term en als bijvoeglijk naamwoord heeft hij een stigmatiserende werking (pagina 49).

Opvoedingsproblemen worden immers beschouwd als kenmerkend voor dit soort gezin. In rapportages worden formuleringen door deze visie gestuurd. In het rapport wordt dan ook ten onrechte een rampgezin getekend. Dit rapport gaat naar de kinderrechter, die veel meer gewicht hecht aan de inbreng van de raad voor de kinderbescherming dan aan die van de ouders; door zijn uitspraak bekrachtigt de rechter de raadsvisie: dit is een rampgezin.

Het boek leert de gezinsvoogd dat hij de discussie over de gronden voor de ondertoezichtstelling niet moet aangaan met het gezin.

De raad en de rechter hebben immers gevonden dat hier ingegrepen moet worden? Het Platform SCJF vindt, dat gezinsvoogden in plaats van te doen wat het boek voorschrijft beter een voorbeeld kunnen nemen aan een goede automonteur. Deze luistert eerst nog zelf naar de motor en neemt niet klakkeloos aan wat hem verteld wordt. Een verantwoordelijke gezinsvoogd, dit te werk gaat als de automonteur, zal vaak al heel gauw opheffing van de ondertoezichtstelling aan zijn praktijkleider moeten voorleggen.

Wie kennis wil nemen van het soort gezinnen waar de raad voor de kinderbescherming en gezinsvoogdij-instellingen mee te maken hebben, doet dit aan de hand van dossiers en ziet dan dus niets anders dan ‘gezinnen met meervoudige, complexe problematiek op verschillende leefgebieden’, omdat alle gezinnen per definitie zo beschreven worden.

Het gezin met een ondertoezichtstelling wordt tegen de meetlat van het reclame-gezinnetje gehouden, niet tegen die van het gewone, gemiddelde gezin, waar ouders en kinderen van elkaar houden en toch de trappen soms dreunen van boos gestamp. Een gezin met een ondertoezichtstelling is dus niet snel goed genoeg om de ondertoezichtstelling te beëindigen.

In de historische achtergrond van de gezinsvoogdij ligt de kiem voor deze visie op gezinnen met een ondertoezichtstelling. De voornaamste doelstelling van de kinderwetten was vermindering en voorkoming van criminaliteit. Verwaarloosde kinderen zijn “de kinderen, wier ouders… hen doen of laten bedelen, rondzwerven of prostitueren… zulke kinderen, de schrik van de buurt, voor wie niets veilig is en wien alles een welkome buit is; vader en moeder .. azen op dien buit en sturen het kind, den volgenden dag, weder uit voor hetzelfde doel.” Bron: D.O. Engelen - De verwaarloosde jeugd en de jeugdige misdadigers met betrekking tot onze wetgeving - 1895.

Iedereen weet, dat in 1921 de ondertoezichtstelling is ingevoerd om het ouderlijk gezag te beperken, waar er voorheen alleen ontheffing/ontzetting bestond.

Soms klinkt een bericht uit de jaren voor 1921 als uit een andere wereld: “Overspel is een groot zedelijk kwaad, een groot onrecht en eene krenking van het recht der maatschappij…” Er moet ontzet worden, aangezien het kind anders ‘onbehoorlijke en onzedelijke beginselen zal aanleren’. Bron: Hof 's-Hertogenbosch 9 december 1913, in Toepassing der Kinderwetten deel 6, pagina 106.

Ook ongehuwd samenwonen kan tot ontzetting leiden. “… het toch in hun belang is, dat zij dien onwettigen en onzedelijken toestand, waarin hun moeder leeft, niet steeds voor oogen hebben en evenmin daarmee verzoend geraken, maar hun welbegrepen belang meebrengt dat zij aan het ouderlij gezag geheel worden onttrokken en ook geestelijk een gezonde opvoeding deelachtig worden”. Bron: Hof Arnhem 17 juli 1908, in Toepassing der Kinderwetten deel 3, pagina 45.

Maar soms zou het ook vandaag geschreven kunnen zijn: “Beslist de rechter dat het kind uit zijn omgeving weg moet, dan lijkt een totale scheiding tussen de ouders en het kind de beste oplossing … en contact tussen ouders en kinderen wordt zoveel mogelijk verhinderd … zelfs de briefwisseling tussen de kinderen en hun ouders en verwanten wordt bezwaarlijk geacht, vooral wanneer het kind in een pleeggezin opgroeit. Als instellingen klagen over de overlast van deze correspondentie, geeft de minister van Justitie op 6 september 1911 per circulaire (nummer 500) onder meer het advies, dat ieder pleeggezin zich zou moeten voorzien van een afsluitbare brievenbus, waarvan de pleegouders de sleutel onder zich zouden houden.” Bron: M.R. Bruning; Rechtvaardiging van kinderbescherming, pagina 39.

En al in 1898 schreef J.F. Houwing in ‘Twee voorstellen tot regeling van de ontzetting uit het ouderlijk gezag en hare gevolgen’: “… voor het kind moet een ouderlijk huis al zeer ondragelijk zijn geworden, zal de Staat hem er iets beters voor kunnen teruggeven”! Bron: Rechtsgeleerd magazijn, jaargang 1898, pagina 64-124.

Dit inzicht van Houwing is niet iedereen gegeven. Men neemt makkelijk aan met een rampgezin te maken te hebben, en dan wordt elke beschermingssituatie als een verbetering gezien. In zijn reactie op het rapport van de Commissie Weterings, 'Pedagogische criteria jeugdbescherming', heeft het Platform SCJF geschreven “Men moet niet alleen de situatie van kinderen beoordelen, maar ook kritisch kijken naar het soort hulp dat verleend wordt”. Bron: Nieuwsbrief 5, pagina 2.

Hoofdstuk 4: Enkele juridische missers in het boek toegelicht

Het is te betreuren dat in een boek dat bedoeld is om een belangrijke rol te spelen in de opleiding van gezinsvoogden, de kiem wordt gelegd voor onvrede, wantrouwen en klachtprocedures. Betreurenswaardig is de tegenstelling die De Jongleur suggereert tussen belangen van ouders en die van kinderen: “Ouders kunnen zich wat hun eigen rechten betreft beroepen op het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM)” (pagina 87). Alle mensen, dus ook kinderen, kunnen zich beroepen op het EVRM, en het recht op family life is evenzeer een recht van kinderen als van ouders.

Privacy

  • De overheid en de privaatrechtelijke instellingen hebben de neiging de grenzen van legitieme macht te overschrijden en de rechten van ouders en kinderen te veel te beperken door een eenzijdige beoordeling van de interactie tussen hen. Tegenover de macht van de overheid en de instellingen moet de macht van het recht worden gesteld…

    Inbreuken op individuele grondrechten vergen zware argumenten. Gronden daarvoor mogen niet gemakkelijk worden aangenomen. Noodzaak van de onvrijwillige inbreuk, afwezigheid van andere mogelijkheden (subsidiariteit) en proportionaliteit zijn daarbij criteria…

    De grondslag van het zelfbeschikkingsrecht is het principe van de vrije, autonome mens. Zelfbeschikking is nauw gerelateerd aan vrijheid die als rechtsbeginsel van dezelfde aard is. Bij het vrijheidsbeginsel ligt het accent op nalaten door anderen (overheid, instellingen). Het zelfbeschikkingsrecht veronderstelt vrijheid, maar binnen dat kader wordt meer nadruk gelegd op het recht om naar eigen levensconcept te leven…

    Hulpverlening, zorg, behoort de zelfbeschikking van mensen niet te beperken maar te bevorderen. Met name bij hulpverlening in teamverband kan het zelfbeschikkingsrecht in het gedrang komen. De ouders kunnen dan bij het nemen van beslissingen over hun kinderen tegenover een breed front van hulpverleners of onder grote druk komen te staan.

    Hoe belangrijk juridische regeling ook is, nog belangrijker is dat de mentaliteit en het handelen van hulpverleners en instellingen door het zelfbeschikkingsrecht wordt geleid.

    De overheid verkeert in dit opzicht in een ambivalente positie, omdat de vrijheid zowel tegen als door haar moet worden beschermd. De uitoefening van het zelfbeschikkingsrecht door ouders mag niet tot schade bij hun kinderen leiden. Afgezien van de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit zullen de argumenten voor inbreuken op zelfbeschikking sterker moeten zijn naarmate die inbreuken meer de intieme sfeer raken. Ook moeten de risico's en neveneffecten van de eventueel op te leggen maatregel in aanmerking worden genomen.

    Aan het toestemmingsvereiste in de gezondheidszorg ligt het zelfbeschikkingsrecht ten grondslag. Het zelfbeschikkingsrecht is als het ware een basisrecht. Wij verwachten dat de principes die van toepassing zijn op de gezondheidszorg eveneens van toepassing zullen worden in theorie en praktijk van de jeugdzorg.

    Bron: Inbreng Platform SCJF op de Wet op de jeugdzorg van 30 maart 2001 pagina 9.

Privacy is vooral van belang als anderen willen weten of beslissen tegen iemands wens. Het zelfbeschikkingsrecht als beginsel verschaft een normatief kader voor de toetsing van de rechtspositie van de cliënt in de jeugdbescherming.

Vanwege eigen belangen van hulpverleners en eisen van organisatie en beheer wordt de centrale plaats van de cliënt nogal eens te veel uit het oog verloren. De jeugdzorg poogt bijvoorbeeld beschikking te krijgen over medische gegevens (pagina 185).Tussen vrijuit babbelen met een gezinsvoogd omdat die alle informatie over het hele gezin aan het verzamelen is en rustig afwachten tot de baby zijn volgende gebroken rib heeft, ligt nog wel iets. Een arts hoeft niet altijd te zwijgen, soms kan hij zijn zwijgplicht doorbreken. Hij kan dat doen indien door het handhaven van de plicht de arts in een noodtoestand in de zin van conflict van plichten zou komen.

Leenen hanteert bij conflict van geheimhoudingsplichten de volgende criteria:

  • Het niet doorbreken van het geheim levert voor een ander ernstige schade op;
  • De zwijgplichtige verkeert in gewetensnood door het handhaven van de zwijgplicht;
  • Er is geen andere weg dan doorbreking van het geheim om het probleem op te lossen;
  • Het moet vrijwel zeker zijn dat door de geheimdoorbreking de schade aan de ander kan worden voorkomen of beperkt;
  • Het geheim wordt zo min mogelijk geschonden;

Bron: Handboek gezondheidsrecht 1, Rechten van mensen in de gezondheidszorg
4e druk - 2000 - pagina 234.

Het is dan ook onbegrijpelijk dat in het boek staan kan: “Alhoewel het zonder meer tot de taakuitvoering van de gezinsvoogd behoort en hij hiertoe ook gerechtigd is, wordt als uitgangspunt gehanteerd dat niet achter de rug van het cliëntsysteem om contact wordt gelegd met of informatie wordt opgevraagd aan derden. Maakt de cliënt bezwaar terwijl de gezinsvoogd het in het belang van de taakuitvoering toch noodzakelijk acht om van de desbetreffende bron gebruik te maken, dan is een aankondiging vooraf, de te bewandelen weg. Met ‘derden’ worden bedoeld: de schoolarts, de huisarts.” (pagina 184/185)

Het boek brengt gezinsvoogden in de waan dat zij het recht hebben anderen ertoe te brengen hun beroepsgeheim te schenden.

Welke zijn de gronden voor beperkingen van zelfbeschikking? Een beperking van zelfbeschikking kan onderandere voortvloeien uit een individuele specifieke situatie, waarbij een individuele burger in een uitzonderingspositie wordt gebracht (bijvoorbeeld gedwongen opname in een psychiatrisch ziekenhuis of ondertoezichtstelling). Er wordt dan op grond van een persoonlijke toestand ongelijkheid in zelfbeschikking aangebracht. Zo'n uitzondering moet zo beperkt mogelijk worden gehouden: de norm (zelfbeschikking) moet zo vaal mogelijk worden gehandhaafd. Dit is het exceptiebeginsel. Ook nadat de uitzonderingsmaatregel is toegepast, blijft het exceptiebeginsel werken. De gedwongen opgenomen psychiatrische patiënt of de ouder van een onder toezicht gesteld kind bijvoorbeeld moet dus niet als een onmondige worden behandeld.

Ook een onder toezicht gesteld kind en zijn ouders genieten ten volle de in de wet vastgelegde bescherming van hun privacy.

Het europees parlement en de raad van de europese unie hebben een europese richtlijn vastgesteld, die in Nederland wordt uitgevoerd met de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp), die de Wet persoonsregistraties (Wpr) vervangt sinds 1 september 2001. Deze wet bepaalt onder andere dat alleen persoonsgegevens verzameld mogen worden als dat gebeurt voor een welbepaald, uitdrukkelijk omschreven, en gerechtvaardigd doel (artikel 7: Persoonsgegevens worden voor welbepaalde, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigde doeleinden verzameld; artikel 11: Persoonsgegevens worden slechts verwerkt voor zover zij, gelet op de doeleinden waarvoor zij worden verzameld of vervolgens worden verwerkt, toereikend, ter zake dienend en niet bovenmatig zijn.) Dit doel moet omschreven zijn voordat wordt begonnen met verzamelen. Degene die de gegevens verzamelt moet zich steeds afvragen of hij niet met minder gegevens hetzelfde doel kan bereiken. Het links en rechts alle mogelijke informatie bij elkaar harken door gezinsvoogden, dat gepropageerd wordt in De Jongleur, is hiermee in strijd. Een verschil tussen de Wpr en de Wbp is nu juist, dat de regels van de Wbp ook van toepassing zijn op het verzamelen en verkrijgen van gegevens.

Het boek zet gezinsvoogden ertoe aan ouders inzage in delen van het dossier te weigeren (pagina 89, 93). Dit is in strijd met hoofdstuk van de Wbp, evenals met artikel 1:377c burgerlijk wetboek en de artikelen 42 en 43 van de Wet op de jeugdhulpverlening.

Het boek geeft op dit punt ook informatie aan gezinsvoogden die ertoe uitnodigt verkeerd uitgelegd te worden, namelijk: “Het recht op informatie houdt niet in dat men recht heeft op inzage of afgifte van dossierstukken” (pagina 93).

De ‘Handleiding voor verwerkers van persoonsgegevens’, uitgave van het ministerie van justitie, 2001, zegt: “U moet de informatie op zodanige wijze verstrekken dat de betrokkene er daadwerkelijk de beschikking over krijgt” (pagina 35). Zie verder het europese hof van de rechten voor de mens van 7 juli 1989, Series A, volume 160 (Gaskin-arrest). Het recht op inzage omvat te allen tijde het recht op afschrift of kopie. Zie verder het arrest van de Hoge raad van 2 december 1988, Tijdschrift voor gezondheidsrecht 1989/32. Het inzagerecht berust deels op het recht op informatie, maar is vooral een uitvloeisel van het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer. In dit arrest van de Hoge raad wordt gezegd, dat het recht op inzage samenhangt met de persoonlijke levenssfeer, maar ook een zelfstandig karakter draagt. Het boek had erop kunnen wijzen, dat het inzagerecht zich richt tot de houder van de gegevens en dat is niet de gezinsvoogd, maar de instelling. Informatie is een normaal onderdeel van hulpverlening. Het inzagerecht heeft niet de bedoeling nieuwe informatie te verkrijgen, maar het beoogt het toezien op wat aan persoonsgegevens is vastgelegd.

Uithuisplaatsing en terugplaatsing

Op pagina 39 wordt in het boek de tekst van de wet omgedraaid. Niet de ouders moeten aantonen dat het verantwoord is dat hun kind weer naar huis komt, de gezinsvoogdij-instelling moet de rechter in het verzoekschrift ervan overtuigen dat het NOODZAKELIJK is dat een minderjarige niet thuis woont (artikel 1:261,1 burgerlijk wetboek). Niet beter, maar NOODZAKELIJK.

Hoofdstuk 5: Relaties: mensen hebben ze in soorten

Mensen hebben twee soorten relaties: gegeven relaties en gekozen relaties. Een gegeven relatie is in de eerste plaats die met beide ouders en voorts met verdere familie. Een kind kan later wel tegen een ouder zeggen: je bevalt me niet, maar niet: je bevalt me niet en dus ben je mijn ouder niet meer. Ouders geven hun kinderen het leven. Hun uiterlijk, eigenschappen en bijzonderheden geven zij door aan hun kinderen en kleinkinderen. Dit kan door niemand uitgewist worden. Hierdoor voelen mensen zich hecht met hun familie verbonden. Dit maakt het niet alleen tot een individu, maar ook lid van een groep.

Een jongere krijgt bovendien gekozen relaties: onder andere op school, met vrienden, en soms met hulpverleners. Dit zijn vervangbare relaties, al bestaan er vriendschappen voor het leven. Men kan tegen een vriend zeggen: je bevalt me niet meer en dus ben je mijn vriend niet meer.

Gekozen relaties zijn vervangbaar, en iemand kan veel gekozen relaties tegelijkertijd hebben. Sommige gekozen relaties zijn per definitie tijdelijk: de relatie met de hulpverlener. Het komt voor dat tieners weglopen na een conflict met hun ouders (verkeerd vriendje!). De hulpverlening biedt onderdak, stimuleert de autonomie van de jongere ten koste van loyaliteit naar de ouders. In feite stimuleert men rebellie. Daar is de jongere niet mee geholpen. De hulpverlener vertrekt weer en de ouders en de jongere blijven met een verstoorde relatie achter. Bron: Chiel Egberts, orthopedagoog Philadelphia Zorg.

In het boek staat op pagina 370: “Vooral bij zestien- en zeventien- jarigen hebben gezinsvoogden soms de neiging te exclusief alle kaarten te zetten op het vergroten van de zelfstandigheid van de minderjarige… Het bevorderen van de gezinsband blijft echter te allen tijde een centrale taak. Het creëren van een goede verstandhouding tussen de jongere en de ouders is in zijn of haar belang. Voordat hij de situatie van ‘uit huis’ legitimeert, zal de gezinsvoogd dan ook altijd terdege onderzoeken of de breuk met thuis hersteld kan worden, zodat de jongere terug naar huis kan.” Deze passage is ons uit het hart gegrepen!

Hoofdstuk 6. Hoe kan het beter?

Het heeft er alle schijn van, dat beter en goedkoper samen gaan:

  1. Niet uithuis plaatsen

    Al in 1990 is verschenen van professor van Acker: “Ouders en kinderen in conflict, theorie en praktijk van de hulpverlening aan gezinnen”. Dit boek is de vrucht van zeven jaar gezinsproject. Dit project had als doel hulp te verlenen aan problematische gezinnen, waar uithuisplaatsing van de kinderen dreigde. Een methodiek werd ontwikkeld om de problemen te behandelen waar ze zijn ontstaan. (voorwoord) Alhoewel sommige kinderen beschermd moeten worden tegen de onmacht of het wangedrag van hun ouders, zijn de effecten van een plaatsing buiten het natuurlijk milieu vaak nog veel nadeliger… De prognose is zeer ongunstig als de hulpverlening niet leidt tot een herstel of verbetering van stabiele affectieve relaties met diegenen die een natuurlijke band met het kind hebben, en als er geen reïntegratie van het kind in een milieu waar het zich thuis voelt tot stand komt.” (pagina 163)

    In dit verband zijn de conclusies van mevrouw Junger-Tas over de residentiële behandeling in Nederland gewoonweg verbijsterend te noemen. Deze onderzoekster in dienst van het Ministerie van Justitie publiceerde in 1983 een rapport onder de titel ‘Uithuisplaatsing van kinderen’. Ik citeer hier enkele conclusies:

    1. Er werd geen verband gevonden tussen de problematiek van de jongere en de plaats waar hij terecht kwam.
    2. Er blijken meer kinderen in het systeem te blijven hangen dan noodzakelijk lijkt.
    3. Uithuisplaatsing is niet gegrond op een duidelijke indicatiestelling: de criteria zijn vaag, subjectief gekleurd. De plaatsingskeuze wordt in grote mate bepaald door de individuele hulpverlener (pagina 167).

    Met de verpleegprijs van de tehuizen en ZIB-internaten zouden 3 tot 5 maatschappelijk werkers full-time per gezin kunnen worden aangesteld. (pagina 168) Sindsdien zijn de mogelijkheden die de hulpverlening biedt onveranderd: subjectieve criteria voor uithuisplaatsing met twijfelachtige resultaten.

    Tijdens een gesprek van Vedivo met het bestuur van het Platform SCJF op 25 november 1998 is geconstateerd, dat ook Vedivo van mening is, dat de beslissing of een kind al dan niet uit huis geplaatst wordt, afhangt van de toevallige opinie van de toevallige maatschappelijk werker.

    E.S.P. Oudejans, directeur van stichting Jeugd en gezin Noord-Holland, wond er op de themadag ‘Hulpverlenen of straffen?’ in oktober 1998 geen doekjes om. Hij zei: “Met enkele duizenden guldens per jaar per cliënt zou naar onze oprechte overtuiging een groot deel van de uithuis geplaatste jongeren thuis kunnen blijven en zouden wij in staat zijn echt iets voor die jongeren en hun gezinnen te doen. Wij leven met de werkelijkheid dat veel jeugdigen om economische redenen uit huis worden geplaatst omdat we nu eenmaal geacht worden iets te doen.”

    We geven het geld verkeerd uit. Er moet niet meer geld beschikbaar komen, het voor jeugdzorg beschikbare geld moet anders verdeeld worden.

  2. Ouders werk deels laten verrichten door gekozen vrijwilligers

    Op dit moment ontstaan verschillende nieuwe vormen van jeugdzorg waarvan het Platform SCJF veel verwacht, bijvoorbeeld de Eigen-Kracht Conferenties. De kerngedachte hiervan is dat een onafhankelijke coördinator alle belangrijke familieleden van een kind dat hulp nodig heeft bij elkaar roept. De hulpverlener presenteert het probleem en de familie maakt een plan hoe zij de problemen gaat oplossen. De hulpverlener is daar niet bij aanwezig. Hij toetst alleen of het plan voldoende is. Men laat zo de verantwoordelijkheid en de oplossing in handen van de familie.

    Waarom is dit het tegenovergestelde van wat in het boek staat? Daar wordt toch ook iedereen opgetrommeld? (pagina 177) Ten eerste omdat niet de hulpverlening bepaalt of er een Eigen-Kracht Conferentie gehouden wordt. Ten tweede omdat de oplossing waar de deelnemers aan de Conferentie toe besluiten ook zo uitgevoerd gaat worden, tenzij deze in strijd met de wet zou zijn of niet voldoende de veiligheid van het kind zou kunnen waarborgen. De familie, het betwerk, beslist dus en niet de hulpverlening.

  3. Grote besparingen behalen in verband met ‘wegloopkinderen’

    Het Platform SCJF heeft op 14 april 2001 geschreven in de ‘Inbreng Platform SCJF ten aanzien van concept Wet op de jeugdzorg van 30 maart 2001’: “Wordt het zelfbeschikkingsrecht van minderjarigen aangetast, dan kan een machtsmiddel van de staat nodig zijn. Als een kind door zijn ouders wordt mishandeld wordt zijn zelfbeschikkingsrecht aangetast, en moet de staat de vrijheid van het kind beschermen. Als daarentegen de ouders van een veertienjarige een ‘liefde’ verbieden, moeten zij erop kunnen rekenen dat de staat hun vrijheid om het kind naar hun normen en waarden op te voeden respecteert. Wanneer het kind wegloopt, mogen de ouders verwachten dat de staat de vrijheid van het kind om zich naar eigen inzicht te gedragen niet door het weglopen te financieren, laat prevaleren boven de vrijheid van de ouders om naar eigen inzicht op te voeden.” (pagina 9)

Er wordt veel gesproken over het bureau jeugdzorg: Dé toegang tot de jeugdzorg. Het doel is dat dit bureau dezelfde rol krijgt als de huisarts in de gezondheidszorg: diagnose stellen, indien mogelijk hulp verlenen en zo nodig doorverwijzen naar een specialist. Het Platform SCJF vindt dit doel op zich niet verwerpelijk, maar constateert dat de jeugdzorg geen juist beeld heeft van de gevolgen en effecten van de eigen werkwijze:

  • Een arts heeft een universitaire studie en jaren stage achter de rug. Bij fouten kan hij door het medisch tuchtcollege op de vingers getikt worden.
  • In bureau jeugdzorg werken (en zullen werken als de Wet op de jeugdzorg in grote lijnen blijft zoals het concept nu is) veel mensen met een opleiding op het niveau van een doktersassistente. Enige vorm van tuchtrecht is niet op hen van toepassing. We zouden het niet accepteren dat een doktersassistente tot een gedwongen opname in een ziekenhuis zou kunnen besluiten. Een gezinsvoogd besluit echter wel tot uithuisplaatsing.
  • Er is altijd toestemming van de patiënt nodig voor onderzoek en behandeling. In de jeugdzorg leidt verschil van mening over behandeling vaak tot gedwongen behandeling. Ouders wordt dan de zeggenschap ontnomen.

Officieel kan de gezinsvoogd alleen besluiten tot een verzoekschrift aan de kinderrechter. In de rechterlijke motivering is de voortgangsrapportage van de gezinsvoogd echter vaak het enige argument. (“De voornaamste doelstelling van de gewijzigde ondertoezichtstelling-regeling, namelijk een scheiding der machten tussen kinderrechter en gezinsvervangende instelleing waarbij het versterken van de rechtspositie van ouders en minderjarige uitgangspunt was, blijkt niet in alle opzichten te zijn bereikt”. Bron: Bruning pagina 315.

Er is structureel overleg met de cliëntenorganisaties nodig om de blinde vlekken van de jeugdzorg in te vullen.

Hoofdstuk 7: Het niveau van de gezinsvoogd

Gezinsvoogden zijn vaak mensen die ‘op hun strepen staan’. Velen onder hen leggen ouders onzinnige beperkingen op: ik wil niet dat u naar de school gaat, informatie geeft de school uitsluitend aan mij. De school krijgt te horen dat dit gebruikelijk is, dat dit inderdaad zo moet en is vaak niet op de hoogte van artikel 1:377c burgerlijk wetboek.

Wanneer gaan mensen op hun strepen staan? Als zij in een situatie van onvoldoende houvast verkeren, als zij weinig anders te bieden hebben dan hun ‘autoriteit’.

In 1992 schreef Tilanus in ‘Jeugdhulpverlening en de overheid’: “De vraag is, of een sociale academie voldoende opleiding kan geven” (pagina 269).

Veel gezinsvoogden hebben zelfs geen hogere beroepsopleiding, hebben niet meer dan een opleiding op middelbaar niveau. In hun onderzoeksrapport ‘909 zorgen’ schrijven Slot en Theunissen: “De opleiding tot gezinsvoogd is een zorgelijk punt. De sociaal-pedagogsiche hogescholen bieden veelal opleidingen met een brede basiskennis. Dat is niet genoeg om als gezinsvoogd aan de slag te kunnen… De opleidingsroute die de gezinsvoogdij-instellingen onder regie van Vedivo realiseren leidt een kommervol bestaan. Sommige gezinsvoogdij-instellingen zijn uit arren moede een eigen opleidingstraject begonnen en bij andere instellingen ontbreekt een systematisch aanbod.” Bron: W. Slot en A. Theunissen; 909 zorgen, Een onderzoek naar de doelmatigheid van de ondertoezichtstelling; 2e versie 2002, pagina 82.

De (gezins-)voogdij-instellingen gedragen zich door onvoldoende geschoolde gezinsvoogden in dienst te hebben onverantwoordelijk tegenover ouders en kinderen, en ook tegenover de gezinsvoogden zelf, omdat die het werk onmogelijk goed kunnen doen. Het is begrijpelijk dat er een groot personeelsverloop is. Wij zijn ons ervan bewust dat opleiding geen bekwaamheid garandeert, maar dat is geen reden om onvoldoende opgeleide mensen de mogelijkheid te geven schade aan te richten in gezinnen. Op zijn minst veroorzaken zij veel ergernis, in een slecht geval een onterechte uithuisplaatsing en enorm veel leed.

De gezinsvoogd is opgeleid voor werk op uitvoerend niveau, maar moet initiërend en indicerend werken. De situatie doet denken aan een doktersassistente die het werk van de huisarts moet doen. Merkwaardig is het verschil in beslissingsmacht tussen de gezinsvoogd en de doktersassistente (en zelfs de verpleegkundige). Bovendien gaat deze beslissingsmacht samen met een groot verschil in feitelijkheid van het werkmateriaal: objectieve gegevens als laboratoriumuitslagen en lichaamstemperaturen zijn zeldzaam in de gezinsvoogdij, interpretatie en beleving overheersen. De arts onderzoekt de patiënt, spreekt met hem, bestelt zelf de laboratoriumtests die hij nodig oordeelt, interpreteert die zelf. De praktijkbegeleider heeft niet anders dan het rapport, opgesteld door de ‘doktersassistent’. De praktijkbegeleider kan niet anders dan afgaan op het materiaal dat de gezinsvoogd aanlevert. De veldwerker bepaalt wat er in de rapportage terecht komt, en in welke bewoordingen (sfeer, interpretatie) het er terecht komt.

Zonder in te gaan op de rechtmatigheid van de onder toezichtstelling kan men constateren, met professor Slot, dat de doelmatigheid voor 70 procent van de betrokken jongeren niet bestaat: “Daarnaast is duidelijk geworden dat 70 procent niet verbetert waaronder ruim 30 procent die achteruitgaat. Wij kunnen onmogelijk beweren dat de maatregel in zijn algemeenheid doelmatig is.” (909 zorgen, pagina 77)

Het stuit ons tegen de borst aan te dringen op meer professionaliteit in de gezinsvoogdij, omdat wij de ondertoezichtstelling als een onding beschouwen: ontoereikend en gevaarlijk als er werkelijk een ernstig probleem is in een gezin, beledigend en gevaarlijk (uithuisplaatsing!) als dat niet het geval is.

Toch dringen wij aan op meer professionaliteit: de ondertoezichtstelling bestaat en blijft voorlopig wel bestaan. Meer niveau van de ‘hulp’ kan in ieder geval de schade beperken. Overigens citeren wij met instemming uit het proefschrift van mevrouw Bruning: “Ouders en minderjarigen verdienen als zwakke partij tegenover een machtig kinderbeschermingsapparaat voldoende juridische bescherming in de zin van rechtsbijstand, vooral nu de wettelijke regeling van ondertoezichtstelling steeds ingewikkelder is geworden. Elke minderjarige in de leeftijd van twaalf jaar of ouder die in staat is tot een redelijke waardering van belangen zou bij een (verlengings-)verzoek tot uithuisplaatsing (bij ondertoezichtstelling of bij gezagsontneming) automatisch juridische bijstand moeten krijgen. Ouders zouden juridisch moeten worden bijgestaan in elke zaak waarin het gaat om een uithuisplaatsing van hun kind zonder dat ze het hier mee eens zijn. Voor alle andere zaken zou juridische bijstand aan ouders moeten worden gestimuleerd.” (pagina 485)

Hoofdstuk 8: Aantallen ondertoezichtstellingen

Het Centraal bureau voor de statistiek (CBS) geeft de volgende cijfers:
Steeds per 31 december stonden onder toezicht:
        1990 11.959
        1995 16.777
        1997 18.810
        1998 19.445
        1999 20.441
        2000 20.955 minderjarigen

De cijfers over de jaren 1990 tot en met 1999 zijn te vinden op pagina 169 van het Statistisch Jaarboek 2002. De infoservice van het CBS heeft per mail het cijfer voor het jaar 2000 gemeld. Gegevens over 2001 waren op het moment dat deze tekst oorspronkelijk geschreven werd niet beschikbaar.

Hoofdstuk 9: Jongleren in de jungle, reactie op het boek

Brief

Aan het Bestuur van stichting Vedivo
Aan de Stuurgroep project methodiekbeschrijving en methodiekontwikkeling gezinsvoogdij en voogdij, ten aanzien van mw J. Vermeer, voorzitter
Aan mw. A. van Hout en de heer S. Spinder, auteurs van het boek
Aan de heer J. Buinink

Utrecht, 20 maart 2002

Geacht Bestuur van stichting Vedivo, geachte auteurs en leden van de stuurgroep. Op 14 september 2001 heeft de heer Buinink het toen zojuist van de pers gerolde boek ‘De (gezins)voogd als jongleur’ gepresenteerd aan een twintigtal vertegenwoordigers van lidorganisaties van het Platform SCJF. Wij hebben toen afgesproken in de maand januari een reactie te zullen geven. Het is nu weliswaar maart, maar wij hebben ook enige tijd nodig gehad om van de schrik te bekomen! Waar wij ons aanvankelijk verbaasden dat in de twee jaar dat er aan het boek gewerkt is, niemand op de gedachte is gekomen ook ouders bij het project te betrekken, zijn wij nu eerder verbaasd dat het boek aan ons is aangeboden, dat er regelmatig met ons wordt gesproken. De visie op ouders waarvan het boek getuigt, maakt dit immers allesbehalve vanzelfsprekend. Wij geven u ons commentaar ‘in de eigen woorden van de cliënt’, ‘de cliënt gaat akkoord’ is niet aan de orde! Wij zouden graag over het boek en onze reactie met u van gedachten wisselen.

Hoogachtend,

  • T.P. Barendse-Cornelissen, vice voorzitter
  • Y.P.M. van Lijden penningmeester

9.1 Belangrijkste punten uit het boek

In en door het boek wordt de huidige, vaak onbevredigende, praktijk bevestigd. Ouders worden in dit boek ten onrechte als asociale onbenullen afgeschilderd. Gezinsvoogden krijgen verkeerde informatie over wetten en regels. De gezinsvoogd wordt aangemoedigd alle informatie uit heden en verleden over alle gezinsleden te verzamelen, maar hij heeft noch de taak noch het recht alle informatie over gezinnen op te vragen. De gezinsvoogdij-instelling is niet in staat aan de hand van de opgedoken informatie het probleem vast te stellen. De gezinsvoogd krijgt door dit boek een fout idee van beroepsgeheim. Hij zal denken dat het geheim van de hulpverlener is, dat hij moet beschermen tegenover derden en de cliënt zelf (professionele werkaantekeningen).

De gezinsvoogd leert ouders te manipuleren. Men doet alsof men begrip heeft voor het standpunt en de inbreng van ouders. Dit alleen om ze gunstig te stemmen om zo de eigen ideeën door te drukken. Ouders mag men voorliegen als dat zo uitkomt. De gezinsvoogd wordt in een onmogelijke positie gemanoeuvreerd. Hij moet op de stoel van God zitten maar kan de meest simpele zaken niet zelf bedenken. De gezinsvoogd moedigt onder andere artsen, advocaten en psychologen aan hun beroepsgeheim te schenden.

Een ondertoezichtstelling behoort erop gericht te zijn de ouders de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding zo veel mogelijk te doen behouden (artikel 257.2). Ouders horen de regie te hebben, niet de gezinsvoogd. De gezinsvoogd wil alles beheersen. Hij praat achter de rug van de ouders om met iedereen en legt alle problemen ‘op straat’.

9.2 Het boek

Algemeen

Het boek biedt gezinsvoogden veel informatie, toch is de praktische waarde twijfelachtig. De rode draad wordt gevormd door de structuur van het traject dat de gezinsvoogd aflegt; de adviezen geven ondersteuning op inhoudsniveau. Dat wil zeggen binnen de vertrouwde context (de jeugdbescherming) krijgen gezinsvoogden adviezen die gemakkelijk gebruikt kunnen worden als toverkunsten. Dit noopt tot duidelijk onderscheid tussen ‘meesters’ en ‘leerlingen’ (inhoudsniveau), wat los staat van het verschil tussen praktijkleider en gezinsvoogd (een structureel hiërarchisch gegeven). Een beter onderbouwde inhoudelijke visie op de complexiteit van de verhouding kinderen, gezin en samenleving zou hier verbetering in kunnen brengen. Hier volgen de belangrijkste bezwaren op een rijtje.

Het kind

Kinderen komen vooral naar voren als slachtoffer van falende ouders en moeilijke gezinsomstandigheden. Taken die zij thuis spontaan op zich nemen worden niet gewaardeerd en afgerekend als een tekort van ouders. Het betekent een miskenning van kinderen, die op hun manier en met hun mogelijkheden ongevraagd oplossingen zoeken en vinden. Kinderen worden pas voor vol aangezien als volwassenen die bedoeling onderkennen. Dat vereist dat kinderen deelnemen aan het gesprek over de huidige gezinssituatie en horen hoe het gedrag van hen en hun ouders daaruit begrepen kan worden. Op die manier krijgen de betrokkenen meer vrijheid om na te denken over het effect van hun handelwijze en deze in het perspectief van de toekomst te overdenken. Kinderen blijven in het handboek als object van zorg, speelbal tussen ouders en gezinsvoogdij.

Ouders

In grote lijnen gelden hier dezelfde bezwaren als die voor kinderen. Er wordt weliswaar aandacht besteed aan de beleving van ouders, maar er wordt niet gewezen op het gevaar hiervan in het licht van de oordelende gezinsvoogd. Het gaat in de gezinsvoogdij immers om tekort schietende ouders (juridisch) en in dat kader is een beleving maar al te gemakkelijk het bewijs voor dit tekort. Dat gezinsvoogden te kort kunnen schieten blijft buiten beeld. Het is de basis voor ‘psychologische spelletjes’ met de bekende rollen van Redder, Slachtoffer en Vervolger en maakt dat ouders met hun kinderen object van zorg zijn.

Cliëntsysteem

Leiding geven aan verandering betekent niet alleen dat de gezinsvoogdij een menselijk gezicht krijgt, maar dat gezinsvoogden mensen zijn en dus feilbaar. Gezinsvoogden moeten zich aan dezelfde wetten houden als ouders en kinderen en wellicht is hun voorbeeldgedrag belangrijker dan andere adviezen en maatregelen. Zij zijn ook een schakel tussen het persoonlijke van dit cliëntsysteem en de eisen die de samenleving elk van de betrokkenen stelt. Zonder dergelijk nieuw perspectief zijn gezinsvoogden vooral genoodzaakt zich staande te houden, met of zonder handboek, jongleren in de jungle.

9.3 De visie van de schrijvers op de ouders

De cliënten in de jeugdbescherming zijn de ouders met hun kind(eren). Deze gezinnen worden cliëntsysteem genoemd. De bemoeienis van de gezinsvoogd richt zich op de ouders en op de veiligheid van het kind. De ouders zijn altijd de oorzaak van alle problemen, zij hebben ernstig gefaald. Het feit dat ze problemen met hun kind hebben staat niet op zichzelf maar is een symptoom van een totaal falen in het leven. Meestal zijn de problemen van deze ouders chronisch. De gedachte dat het probleem, bijvoorbeeld bij weglopen, bij de jongere zou liggen of deels buiten het gezin, wijst men af. Wanneer een jongere niet goed functioneert wordt dat gezien als een probleem, veroorzaakt door de ouders. Een symptoom van hun totale mislukt zijn.

Dit alles wordt nog verergerd, doordat deze ouders hun problemen niet erkennen en vol weerstand en agressie zitten tegen de hulpverleners. Ze zijn sociaal geïsoleerd en maatschappelijk onaangepast. Het komt niet veel voor dat ouders bereid en in staat zijn ten goede te veranderen. Bovendien hebben ze vak geen aandacht voor hun kinderen. Het vervelende is dat de ervaring uitgewezen heeft dat men om wezenlijke veranderingen in een gezin door te voeren, de instemming en medewerking van de ouders nodig heeft. Uit huis plaatsen zonder medewerking van de ouders levert geen verbetering op.

De manier die dit boek propageert om deze ouders aan te pakken en hun medewerking te krijgen is in de eerste plaats manipulatie: Men wekt de indruk dat men de ouders serieus neemt en rekening houdt met hun inbreng. Men hoopt dat daardoor de tegenstand van ouders ten opzichte van de te verlenen hulp vermindert en de ouders akkoord gaan met de doelen van de gezinsvoogd. De tweede manier is dreigen: Dreigen met uithuisplaatsing of dreigen dat het kind niet meer terug naar huis komt. Ouders hebben zelf geen enkele deskundigheid. Alles wat zij inbrengen wordt geformuleerd als ‘hun gevoel’ en ‘hun beleving’. Zij zijn deskundig op het gebied van hun eigen verhaal en hun wensen. Met andere woorden: niet deskundig.

Vindplaatsen in het boek

Aan ‘Leiding geven aan verandering’ ontleent de gezinsvoogdij relevante uitgangspunten. De kern van de uitgangspunten in de nota is dat de cliënten van de jeugdbescherming geconfronteerd worden met zodanige persoonlijke en sociale belemmeringen dat zij niet (meer) in staat zijn die op eigen kracht te boven te komen. Opvoedingsproblemen zijn hiervan een gevolg of, zo men wil, een symptoom. Een belangrijk oogmerk van de jeugdbeschermingsmaatregel moet dan ook zijn: het herstellen of ontwikkelen van de sociale inbedding van ouders, kinderen en het gezin. Aangezien de cliënten van de jeugdbescherming er in de ontstane situatie niet in slagen voor zichzelf een aanvaardbaar maatschappelijk functioneren te realiseren, neemt de gezinsvoogd daarin de leiding. Door een combinatie van leidinggeven en bewaken van de grenzen van wat maatschappelijk aanvaardbaar is, probeert de gezinsvoogd de perspectieven van de cliënt en van de samenleving weer in overeenstemming met elkaar te brengen (pagina 43).

De gezinnen kennen een langdurige complexe problematiek (‘multiproblem gezinnen‘) op verschillende leefgebieden. Veelal heeft de vrijwillige hulpverlening niet geresulteerd in een stabiele opvoedingssituatie. Ervaringen die zij hebben opgedaan met hulpverleners zijn door hen negatief beleefd. Zij voelen zich niet geaccepteerd en soms gestigmatiseerd, bijvoorbeeld wanneer zij te horen krijgen dat ze pedagogisch onmachtig zijn. Deze gezinnen hebben het vertrouwen in zichzelf en anderen verloren. Ze zijn niet meer in staat hun eigen krachtbronnen aan te boren, een eigen perspectief te kiezen en hun eigen leven te leiden. Daarom moet de gezinsvoogd de leiding (tijdelijk) overnemen (pagina 52 en 53).

De ouders hebben in hun jeugd zelf te weinig zorg gehad. Het is pijnlijk voor ze om te moeten erkennen dat ze in de opvoeding gefaald hebben, hun idealen op dit punt zijn niet uitgekomen. De gezinsvoogd is de brenger van dit slechte nieuws. Tegen hem in verzet gaan lijkt voor ouders in die situatie soms makkelijker dan onder ogen moeten zien dat er reële problemen zijn (pagina 58).

Het cliëntsysteem wordt gekenmerkt door hun geïsoleerde positie en gebrekkige maatschappelijke inbedding (pagina 73). Men heeft onvoldoende hulpbronnen om problemen op eigen kracht aan te pakken. Het gaat dan zowel om materiële hulpbronnen als immateriële, sociaal-culturele en persoonlijke hulpbronnen (pagina 76).

De gezinsvoogd maakt een inschatting van het kunnen en willen van de cliënt. De situatie dat de cliënt in staat en bereid is mee te werken komt niet veel voor (pagina 157). Vaak zijn ouders zo met hun eigen problemen bezig dat ze geen aandacht en belangstelling hebben voor de situatie van het kind (pagina 163 en 373). Kenmerkend voor de gezinnen is de opeenstapeling van risicofactoren, bij vier of meer stressoren neemt de kans op kindermishandeling, verwaarlozing en seksueel misbruik aanzienlijk toe (pagina 188). Ouders hebben zelf vaak in een instelling of pleeggezin gewoond en zijn daarom tegen een uithuisplaatsing (pagina 227). In verband met de meervoudige complexe problematiek (meestal chronisch (pagina 346) is inschakeling van andere hulp en dienstverlening meestal noodzakelijk (pagina 239). De motivatie hiervoor is vaak minimaal. Men gaat vaak akkoord omdat de gezinsvoogd hen dwingt (pagina 285).

De cliënt is ook deskundig. Hij is deskundig op het gebied van de beleving van zijn eigen situatie, zijn eigen verhaal en de hulpwensen en vragen die hij heeft (pagina 247 en 307).

De visie van het Platform SCJF op de cliënt

Wij komen als ouderorganisaties deze ouders, zoals deze in dit boek beschreven worden, niet tegen. Wij kennen wel ouders die met hun kind op een bepaald terrein een probleem hebben. Ze hebben hun leven verder prima op orde. Die ouders verkeren vaak in de veronderstelling dat ze voor dat ene probleem hulp kunnen krijgen, zoals ze ook hulp van buiten halen voor het reguleren van het gebit van hun kind of het leren bespelen van een muziekinstrument. Hulp van buiten vragen komt voort uit zorg voor een kind, niet uit totaal het spoor bijster zijn. Er dient meer onderscheid gemaakt te worden tussen wat echt onder strafrecht zou moeten vallen en goedbedoelende, meedenkende (en dus soms niet instemmende) ouders met een hulpvraag. Natuurlijk zal het voorkomen dat een ouder maatschappelijk onaangepast is en sociaal geïsoleerd. Net zo goed als het voorkomt dat een gezinsvoogd ontspoort en zijn handen niet thuis kan houden of zijn broek niet dicht.

9.4 De visie van de schrijvers op de privacy

Het woord privacy komt in de index van het boek niet voor. We krijgen de indruk dat het hele begrip in de jeugdbescherming niet voor komt.

Bij de start van de ondertoezichtstelling bespreekt de gezinsvoogd zijn werkwijze met de ouders. Hij vertelt de ouders dat hij niets achter hun rug om doet. Hij werkt open en transparant en heeft niets te verbergen (pagina 36 en 53). Datgene wat op papier komt te staan mag altijd gelezen worden en er mogen correcties in aangebracht worden (pagina 143). Hij benadrukt dat voordat contact wordt gezocht met school of hulpverleners, altijd toestemming gevraagd wordt aan de ouders.

De gezinsvoogd gaat vervolgens aan het werk. Hij wint informatie in bij de school en hulpverleners waar het gezin al bekend is en belangrijke figuren uit het netwerk van het gezin (wat gek! Dat hadden ze toch niet?). Als de ouders geen toestemming geven, adviseert het boek de gezinsvoogd de informatie toch gewoon op te vragen en de ouders achteraf te vertellen dat hij dit gedaan heeft (pagina 39 en 151). Ook alle test- en onderzoeksrapporten die ooit gemaakt zijn, bijvoorbeeld bij de Riagg, vraagt hij op. Sommige hulpverleners of instellingen zijn op grond van het beroepsgeheim niet bereid informatie te geven. De schrijvers stellen dat het nuttig zou zijn op regionaal of landelijk niveau afspraken te maken over het uitwisselen van gegevens tussen de instellingen (pagina 185). De voogd verzekert de ouders keer op keer dat hij open en transparant te werk gaat (pagina 164). Dat hij een schaduw dossier bijhoudt waarin staat wat hij echt van de situatie denkt, vertelt de gezinsvoogd niet, want dit mogen de ouders niet lezen (SCJF: De ouders hebben echter het recht het hele dossier te lezen, ook het schaduwdossier, de zogenaamde professionele werkaantekeningen).

Het boek stelt: “De gezinsvoogd heeft het recht en de taak informatie in te winnen bij derden zoals school, huisarts, school maatschappelijk werk, hulpverleners en familieleden” (pagina 185). Dit is echter onjuist, de gezinsvoogd heeft geen recht op alle informatie die hij hebben wil. Vragen staat weliswaar vrij, ook aan de gezinsvoogd, maar het is zeer kwalijk dat hij bij derden de indruk wekt dat men tegenover hem ontslagen zou zijn van de normale zwijgplicht. Helaas wordt dit door scholen en anderen vaak geloofd. De gezinsvoogd zet derden er toe aan hun beroepsgeheim te schenden.

Vanwege de (vermeende) meervoudige complexe problematiek wil de gezinsvoogd meestal meer hulp voor het gezin. De gezinsvoogd legt het eerste contact met de hulpverleners en bespreekt regelmatig de voortgang (pagina 239). Als hulpverleners inderdaad rapporteren over de vorderingen van de ouders zijn zij strafbaar. De gezinsvoogd heeft een steunende rol ten opzichte van de ouders, geen controlerende.

De gezinsvoogd regelt nog meer hulp voor de ouders. Hij neemt contact op met iedereen die iets met het gezin te maken heeft: leerkrachten, sportleider, buurvrouw, vriendinnetje van een van de kinderen, haar moeder, de wijkagent, jongerenwerker, leerplichtambtenaar, vrijwilliger, professionele hulpverlener, thuiszorgmedewerker enzovoort (pagina 271-3, 276). Deze mensen vormen samen met de cliënt het uitvoeringsteam. De gezinsvoogd spreekt deze mensen eerst ieder apart en nodigt ze dan uit voor een gezamenlijk overleg nadat hij het begeleidingsplan heeft opgesteld. Het is van belang dat alle deelnemers een totaal beeld krijgen van wat er nodig is in het gezin. Ieder krijgt een gespreksverslag. Het kan zijn dat de cliënt zelf niet aanwezig is omdat hij het te spannend of te belastend vindt (pagina 395). Iedereen van dit uitvoeringsteam dient regelmatig aan de gezinsvoogd te rapporteren. De gezinsvoogd wordt aangeraden wel discreet te werk te gaan als hij bijvoorbeeld de voetbaltrainer belt, om te voorkomen dat er een stigmatiserend effect optreedt. Dit lijkt ons onmogelijk. Natuurlijk is het altijd stigmatiserend als een gezinsvoogd bij derden gaat informeren.

Ouders moeten in de ondertoezichtstellings-periode pedagogische vaardigheden oefenen onder toezicht van een deskundige. Deze rapporteert na afloop aan de gezinsvoogd (pagina 403 en 371). De gezinsvoogd moet voorkomen dat ouders de indruk krijgen dat ze getest worden op hun gedrag naar hun kind en dat daar consequenties aan verbonden worden (pagina 377).

De ouders mogen de indruk niet krijgen, maar ze worden wel getest en uit alles blijkt dat er consequenties aan verbonden worden als het leerproces niet naar de zin van de voogd is. Het boek raadt aan om bij een migrantengezin met weerstand tegen een uithuisplaatsing de ouders wijs te maken dat het kind naar een soort kostschool moet in het belang van zijn schoolprestaties. Misschien kan uw kind door de uithuisplaatsing wel een diploma halen! Sociaal emotionele ontwikkeling en identiteitsvorming zegt die ouders toch niks. Woorden die associaties met de woorden ‘gek’ of ‘gestoord’ oproepen moeten vermeden worden.

In een gerechtelijke procedure van ouders tegen de voogdij-instelling kan het zijn dat een advocaat optreedt als procureur voor de cliënt. De cliënt zou dan via deze procureur alle stukken onder ogen krijgen, ook die waarvan de voogd mogelijk vindt dat de ouders die niet mogen zien. Het kan voorkomen dat de gezinsvoogd de advocaat vraagt om bepaalde stukken (van het hulpverleningsplan) niet aan de ouders te laten lezen. Wil hij dit niet dan kan de gezinsvoogd deze stukken ook niet aan de kinderrechter sturen en kan de rechter die stukken niet meewegen in zijn oordeel. Maar het kan dus ook dat de advocaat instemt en dat de rechter oordeelt op grond van informatie waarvan de ouders niets weten (pagina 89). Het kan zijn dat ouders niet voldoende Nederlands spreken en dat er gebruik moet worden gemaakt van een tolk. De gezinsvoogd vraagt dan aan het begin van het gesprek de tolk aan het gezin te zeggen dat hij een onafhankelijke, neutrale positie inneemt en een geheim- houdingsplicht heeft. De gezinsvoogd dient te voorkomen dat de tolk met de ouders informeel napraat. Wat het gezin echter niet weet is dat de gezinsvoogd het gesprek met de tolk heeft voorbesproken en ook nog weer achteraf gaat evalueren (pagina 134). De gezinsvoogd laat het gezin geen enkele privacy. Hij kletst achter de rug van het gezin met ieder die een rol speelt en schakelt hen in om alles aan hem door te brieven wat zich voordoet.

9.5 Visie van de schrijvers op de gezinsvoogd

In het boek worden twee kanten van de gezinsvoogd belicht. Enerzijds moet hij zo ongeveer op de stoel van God gaan zitten. De gezinsvoogd moet intensief contact onderhouden met het gezin. Hij moet overal informatie over de gezinsleden boven water halen. De familie moet in kaart gebracht. Overal moet hij leiding aan geven: het gezin, de familie, de hulpverleners, de vrijwilligers. Hij moet iedereen spreken, iedereen mobiliseren, corrigeren, sturen, evalueren, weten om te gaan met belangentegenstellingen en weerstand. Conflicten moet hij ver van te voren aan zien komen en zo nodig creëert hij ook nog even een sociaal netwerk voor het gezin. Hij moet alles beheersen, alles weten en alles beslissen, zich overal positioneren als degene die de leiding heeft. Hij gaat het asociale gezin bij de hand nemen en toe werken naar een maatschappelijk aanvaardbaar gedrag. Dat alles moet in een jaar gebeuren, eventueel in twee jaar.

Helpen een simpel formulier in te vullen voor de aanvraag van kinderbijslag is eigenlijk te veel gevraagd, dat doet hij bij voorkeur niet. Dat zou maar de indruk geven dat hij alles voor het gezin uit de weg ruimt. Aan de andere kant wordt de gezinsvoogd neergezet als een sukkeltje. Allerlei voorbeeldzinnetjes staan in het boek als suggestie voor hoe de gezinsvoogd iets kan zeggen. Wat hij moet doen en wat niet in de omgang met het gezin. De passage op pagina 138 spant de kroon: “Bij een huisbezoek gedraagt de gezinsvoogd zich als gast. Dat wil zeggen dat hij vragen stelt als: ‘Mag ik binnen komen?’ en ‘Waar mag ik gaan zitten?’ Dit zijn normale fatsoensnormen die ook in de jeugdbescherming in acht worden genomen. Dat geldt ook voor het geven van een hand…”

De gezinsvoogd moet aldoor de indruk wekken dat de inbreng van de ouders van belang is (pagina 146) en dat met hun wensen en normen rekening wordt gehouden. Het gezin mag niet weten dat er van alles achter hun rug om gebeurt en dat hun privé leven op straat ligt. Iedereen uit de omgeving van het gezin, school, wijkagent, familie, hulpverleners, thuiszorg enzovoort, krijgt de opdracht alles wat er voorvalt aan de gezinsvoogd te melden. De gezinsvoogd doet sommige dingen alleen maar om de cliënt het idee te geven dat zijn inbreng telt, in de hoop dat de cliënt daardoor openstaat voor de hulpplannen van de voogd. De gezinsvoogd vertelt de cliënt dat hij verschillende rechten heeft. Hij heeft bijvoorbeeld recht op het vragen van een second opinion. Mocht de cliënt hier gebruik van willen maken, dan zal hij merken dat hij alleen het recht heeft op het VRAGEN van een second opinion, niet op het KRIJGEN ervan.

Reactie SCJF

De gezinsvoogd heeft zijn eigen plan, visie en ideeën die hij samen met zijn collega's, leidinggevende en gedragsdeskundige bepaalt. De ouders hebben vaak een andere visie op het geheel. De gezinsvoogd geeft in de regel ook niet alle door de ouders gegeven informatie door aan het team en deskundigen, zodat deze geen op de realiteit gebaseerd plan kunnen opstellen; de hechtingspsychologie wordt veelal ook vergeten. Het team ‘kent’ het kind uit de derde hand: via de gezinsvoogd. Het boek staat vol met trucjes om de ouders het idee te geven dat hun visie, aandachtspunten en wensen meegenomen worden in de overwegingen. Dit terwijl men in wezen niet geïnteresseerd is in hun inbreng. Men simuleert interesse alleen maar als kruiwagen om zijn eigen ideeën binnen te rijden. De gezinsvoogd heeft noch het recht noch de plicht alle informatie op te vragen over het gezin. In de praktijk blijkt dat hij ook niet de deskundigheid heeft om uit alle gegevens het probleem van het gezin in kaart te brengen (ook niet samen met de gedragsdeskundige). De ouders merken uiteraard dat de werkwijze van de gezinsvoogd niet deugt. Deze is gebaseerd op onwaarachtigheid. Jammer genoeg zijn de ouders gedwongen dit slechte product toch af te nemen.

9.6 De visie van de ouders op de gezinsvoogd

9.7 Onmogelijkheden, onbegrijpelijkheden, omissies en onjuistheden

Het hele boek door wordt de gezinsvoogd geacht aanwijzingen te geven over ‘de opvoeding en ontwikkeling’ van kinderen. Als de gezinsvoogd dat doet, is hij niet zinvol bezig: aanwijzingen over opvoeding kan men geven, aanwijzingen over ontwikkeling niet. Deze koppeling is voor de eerste keer uit de pen van de samenstellers gevloeid op pagina 23.

Op pagina 33 onder punt d ziet de lezer dat de gezinsvoogd zich moet kunnen legitimeren tegenover ‘een woningbouwvereniging’. Wij nemen niet aan dat bedoeld is dat het vaak voorkomt dat een gezinsvoogd tegenover de eigenaar van zijn eigen huurwoning moet uitleggen dat zijn werk niet perse aangemerkt hoeft te worden als ‘criminele activiteiten’.

Op pagina 44 worden de plichten van ouders opgesomd in een vragen oproepende parafrase van artikel 1:247 burgerlijk wetboek. Vervolgens wordt genoemd zorg voor het vermogen van het kind en vertegenwoordiging in burgerlijke handelingen. Er staat dus dat het vermogen van het kind goed beheerd moet worden, dat het kind vertegenwoordigd moet worden in burgerlijke handelingen, en dat ouders de plicht hebben hun kind te verzorgen en op te voeden. Door dat ‘verzorgen en opvoeden’ in vieren op te splitsen, lijkt het een hele klus: geen wonder dat er 20.000 ondertoezichtstellingen per jaar worden opgelegd!

“… dat de (gezins-)voogd laat merken dat hij er vertrouwen in heeft dat het cliëntsysteem wil veranderen, en dat cliënten de kwaliteit van hun leefsituatie en daarmee van de opvoedingssituatie willen verbeteren” (pagina 65). Is de kwaliteit van je leefsituatie verbeteren bijvoorbeeld naar een ‘betere’ buurt verhuizen? De familie Flodder, die (of depressieve neefjes van hen) de samenstellers van dit boek kennelijk steeds voor ogen hebben, heeft dit in de gelijknamige televisieserie gedaan, maar de jongste kinderen van het gezin konden daardoor bepaald niet gezelliger met kinderen uit de straat spelen. Of betekent het iets anders? Wat? Misschien is ‘leefsituatie verbeteren en daarmee de opvoedingssituatie verbeteren’ zoiets als ‘aanwijzingen over opvoeding en ontwikkeling’: het loopt makkelijk uit het toetsenbord en toont niet onmiddellijk als onzin.

Onbegrijpelijk is ook een passage op pagina 89: “… Dit zal een instellingsstandpunt zijn … het is aan te bevelen vooraf, in overleg met de gedragsdeskundige en de leidinggevende, speelruimte te creëren om, indien gewenst, ter plekke de strategie te wijzigen. Ook hierbij gaat het om inhoudelijke kennis en standpuntbepaling, niet om juridische kennis.” Inhoudelijke kennis wordt niet anders tijdens een zitting, dus wat ‘indien gewenst ter plekke’ gewijzigd kan worden, is het standpunt. Waarom zou dat ooit nodig zijn? De gezinsvoogd heeft inhoudelijke kennis en een standpunt. Gaat hij dat standpunt (=strategie) wijzigen als hij voelt dat de rechter het standpunt niet zal delen? Waarom zou dat moeten? Of betekent het iets anders?

Op pagina 39 wordt de tekst van de wet omgedraaid en daardoor geeft deze passage helaas een nauwkeurige beschrijving van de huidige praktijk: “Als ouders verzoeken hun uit huis geplaatst kind weer terug in het gezin te plaatsen, moeten zij aantonen dat dit met het oog op de veiligheid en de ontwikkeling van het kind, verantwoord is”. Artikel 1:261, 1 burgerlijk wetboek luidt: “Indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of…, kan de kinderrechter de gezinsvoogdij-instelling op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen…” Als ouders verzoeken hun uit huis geplaatst kind terug te laten keren, moet dus de wederpartij, die zich tegen terugkeer van het kind naar zijn ouders verzet, aantonen dat voortzetting van de uithuisplaatsing noodzakelijk is. Niet bijvoorbeeld beter, maar noodzakelijk. Akelig nauwkeurig sluit bij de omkering op pagina 39 aan (in de opsomming van uitgangspunten voor o.a. het handelen van de gezinsvoogden op pagina 47): “Kinderen zijn gebaat bij continuïteit in de meest brede zin van het woord, zowel wat betreft hun woon- en leefomgeving als…” (Overigens: de opmerking hier pal boven “Kinderen kunnen het beste opgroeien in een gezin, bij voorkeur het eigen gezin” klinkt sympathiek en gaat voor het overgrote deel van de kinderen op, maar er bestaan kinderen voor wie een gezin niet de beste omgeving is. Klakkeloos aannemen dat bijvoorbeeld een ernstig getraumatiseerd adoptiekind dat thuis niet te handhaven is, dus het beste af is in een pleeggezin, is nieuwe moeilijkheden creëren.)

Kinderrechter mevrouw mr Quik-Schuijt zegt in een artikel in het mei nummer 1999 van Trema: “Als kinderrechter pleeg ik regelmatig overleg met de raad voor de kinderbescherming en de gezinsvoogdij-instellingen. We hebben eens in de maand een zogenaamd driepartijen overleg, zonder notulen en zonder agenda. Twee keer per jaar hebben we een grote vergadering. Daar bespreken we altijd een bepaald beleidspunt.”

Dat is nog geen reden deze verfoeilijke praktijk tot norm te verheffen: “Ook werkbare afspraken … met bijvoorbeeld de rechtbank zijn hierbij van belang” (pagina 56). De rechter kan hiervoor door de Hoge Raad worden ontslagen (artikel 11 sub 3 Wet op de Rechterlijke Organisatie); aankomende gezinsvoogden zouden liever niet moeten leren dat het normaal is de wet met voeten te treden.

Respect voor de wet wordt gezinsvoogden ook bepaald niet bijgebracht op de pagina's 86 en 87: “Met name het relatierecht is boeiend omdat dit een leefgebied probeert te regelen, dat eigenlijk nauwelijks te regelen is. Relaties worden sterk bepaald door persoonlijke emoties, zoals liefde, vriendschap, respect en vertrouwen. En dat zijn zaken die naar hun aard op gespannen voet staan met juridische verplichtingen: … Het recht kan niet zorgen dat liefde, vriendschap of een goede relatie met je kind ontstaat en kan dus (redactie: het staat er echt!) ook nauwelijks iets wezenlijks bijdragen aan het oplossen van problemen op dit gebied… Ondanks de vele wettelijke regels en wijze uitspraken van rechters blijven er veel problemen over, zoals binnen de jeugdbescherming, bijvoorbeeld bij omgangsregelingen, dagelijks wordt ervaren. Relatieproblemen zijn door het recht en de rechter niet op te lossen.”

Hier wordt een oude truc toegepast: schets een karikatuur en reken het op die manier geschetste op de karikatuur af. Het recht pretendeert ook niet emoties te doen ontstaan. Het recht kan daarentegen wel veel ‘bijdragen aan het oplossen van problemen op dit gebied’. Relatieproblemen zijn door het recht en de rechter inderdaad niet op te lossen, maar gedrag is door het gehandhaafde recht en de gehandhaafde rechterlijke beslissing wel te sturen. Daar waar de emoties tekort schieten, heeft men het recht en de rechter soms nodig om tot het wenselijke gedrag te komen. De gehandhaafde wet en de gehandhaafde rechterlijke beslissing nemen met name in de genoemde omgangsregelingen de ouders tegen elkaar in bescherming en beschermen daarmee de kinderen. In veel van die gevallen die nu ontaarden in een pathologische strijd, zouden omgangsproblemen niet eens ontstaan, dan wel vanzelf tot een oplossing komen, als de wet en de rechterlijke beslissing serieus zouden worden genomen. Betreurenswaardig en geheel in deze lijn is de opmerking op pagina 87: “Maakt dit de wettelijke regelingen dan overbodig? Nee, maar de waarde ervan is beperkt”. Geheel in deze lijn (nou ja, die regeltjes) is een opmerking op pagina 89: “Juridische spitsvondigheden kan hij overlaten aan advocaten en juristen”.

Wij hebben er als ouderorganisaties bezwaar tegen in één adem genoemd te worden met gezinsvoogden in verband met door de rechter opgelegde omgangsregelingen. “In de praktijk blijken deze rechten, ondanks bekrachtiging door de rechter, niet altijd te werken. De emotionele aspecten van iedereen die erbij betrokken is, zijn vaak belangrijker dan de rechten. Gezinsvoogden en verschillende ouderbelangen-verenigingen kunnen hierover meepraten.” (pagina 87) Emotionele aspecten zijn belangrijker dan rechten als die rechten niet gehandhaafd worden, als men de vrije hand krijgt zijn negatieve emoties het gedrag te laten bepalen. In het ondersteunen van niet-uitvoeren van door de rechter vastgestelde omgangsregelingen spelen gezinsvoogden vaak een kwalijke rol.

Betreurenswaardig is ook de tegenstelling die gesuggereerd wordt tussen belangen van ouders en die van kinderen: “Ouders kunnen zich wat hun eigen rechten betreft beroepen op het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens”. Alle mensen, dus ook kinderen, kunnen zich beroepen op het EVRM, en het recht op family life is evenzeer een recht van kinderen als van ouders.

Verwarrend voor iemand die weinig van de wet weet, is de opmerking op pagina 93: “De (gezins-)voogdij-instelling die een omgangsregeling wil inperken, zal bij voorgaande argumenten moeten aansluiten”. Het was goed geweest als hier ook had gestaan dat een gezinsvervangende instelling niet het recht heeft een door de rechter vastgestelde omgangsregeling in te perken. Pagina 87: “Opvoedingsrelaties laten zich echter moeilijk dwingen”. En dat staat onder het kopje ‘Het personen- en familierecht in de praktijk’! Recht is er niet voor relaties, recht is er voor gedrag. Recht is er onder andere voor opvoedingssituaties, vergelijk het hierboven genoemde artikel 261,1. “Wat te doen met het kind dat geen prijs meer stelt op zijn ouders? … de gesloten plaatsing in het kader van de ondertoezichtstelling. Maar helpt dat?” Weer een karikatuur: een kind stelt geen prijs meer op zijn ouders, het wordt gesloten geplaatst, gaat het daardoor van zijn ouders houden?

“Financiële ondersteuning van het weggelopen kind (wat een ondertoezichtstelling voor een weggelopen kind is, SCJF) betekent beloning van dat weglopen, en als zodanig zal het de verwarring alleen maar vergroten. Al degenen, die zich met het weglopen bemoeien, hebben zelf een financieel belang bij het bevorderen van het weglopen. Naar het de ouderorganisaties toeschijnt, is het onmogelijk om misbruik van deze financieringsregeling in de hand te houden. In ieder geval is de Raad voor de Kinderbescherming niet de aangewezen instantie om dit te doen. Kinderen lopen (op zo grote schaal) weg omdat er een (oneigenlijke en/of onwettige) financieringsregeling is. Het lijkt logisch dat hoe uitgebreider de financieringsregeling is, hoe omvangrijker het wegloopprobleem. Dit is helemaal geen pleidooi voor ‘Verelendung’ van het weglopen. Het is slechts een nuchtere constatering en een pleidooi voor het intact laten van natuurlijke reguleringsmechanismen. Wij moeten inzien dat de overheid zich zal vertillen als zij zich tot taak stelt elke burger gelukkig te maken en te behoeden voor groeipijnen. … Als het kind niet met de zedelijke of lichamelijke ondergang bedreigd wordt, dan is er naar de norm der wet geen aantasting van de ouderlijke zeggenschap toegestaan. Natuurlijk bestaan er vaak spanningen tussen adolescenten en hun ouders, ook zonder dat die adolescent met de zedelijke of lichamelijke ondergang bedreigd wordt. Niet valt in te zien dat de overheid zich de rol van heelmeester zou moeten aantrekken bij de, meest natuurlijke, spanningen in intermenselijke relaties die niet die wettelijke grens van de ‘dreigende zedelijke of lichamelijke ondergang’ overschreden hebben.” Bron: Mr. Ir. P.J.A. Prinsen; Een rechtsstaat voor het kind; 3e druk, 1990. pagina 32 en 33.

Schrikbarend is de paragraaf ‘Omgaan met advocaten’ op pagina 89. “Van een advocaat mag worden verwacht dat hij handelt in de geest van het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind (IVRK): de belangen van kinderen gaan boven die van volwassenen, ook al zijn die volwassenen zijn cliënten”. De schrijvers van het boek verwachten van een advocaat, en vinden dat mag worden verwacht, dat hij in voorkomende gevallen handelt in strijd met zijn eed of belofte. Wel iemand als cliënt aannemen maar vervolgens zijn belangen schaden door hem informatie over juridische mogelijkheden te onthouden bijvoorbeeld?! “Bovendien weet een advocaat die zich in de ondertoezichtstellings-wetgeving heeft verdiept, hier juridisch meer van dan de gezinsvoogd. De gezinsvoogd moet ervoor waken dat hij hierdoor wordt opgejut of afgebluft. De gezinsvoogd is namelijk inhoudelijk veel beter op de hoogte dan de advocaat.” Dit is een mysterieuze passage. Of gaan gezinsvoogd en advocaat een gesprek aan, waarin zij samen bepalen wat naar hun smaak en normen ‘het belang van het kind’ is? En wat die ouders ervan vinden, nou ja, de belangen van kinderen gaan boven die van volwassenen, ook al zijn die volwassenen zijn cliënten!

“Iets anders ligt het wanneer de advocaat als procureur optreedt en daarom alle processtukken onder ogen krijgt. Dit betekent dat onderdelen van een hulpverleningsplan waarvan de gezinsvoogd (of het kind, of de andere ouder) vindt dat die niet ter inzage zouden moeten zijn voor de ouder, bij een advocaat niet veilig zijn”. Waarop baseert een gezinsvoogd het recht te bepalen dat onderdelen van een hulpverleningsplan niet ter inzage zijn voor de ouder? Waarop baseert een gezinsvoogd het recht te besluiten de rechter onvolledig in te lichten, namelijk door een onvolledig hulpverleningsplan, zodat de rechter ‘daarmee dus geen rekening kan houden in zijn beslissing’? In ieder geval niet op het Burgerlijk wetboek of op de Wet op de Jeugdhulpverlening.

Achterhaald sinds de inwerkingtreding van de wet van 30 oktober 1997 is de informatie over eenhoofdig gezag na echtscheiding of verbreking van een ongehuwde partnerrelatie (pagina 92).

(Over ouder zonder ouderlijk gezag): “Het recht op informatie houdt niet in dat men recht heeft op inzage of afgifte van dossierstukken. Het is een vorm van derden verstrekking en moet dus getoetst worden aan de geheimhoudingsplicht.” (pagina 93) Artikel 377c lid 1 spreekt heel andere taal: “… daarvan op de hoogte gesteld, tenzij die derde de informatie niet op gelijke wijze zou verschaffen aan degene die met het gezag over het kind is belast…” en “Het recht op informatie omvat te allen tijde het recht op afschrift of kopie”. Het is te betreuren dat in een boek dat bedoeld is om een belangrijke rol te spelen in de opleiding van gezinsvoogden, de kiem wordt gelegd voor onvrede, wantrouwen en klachtprocedures. Bron: Professor Leenen - Handboek Gezondheidsrecht deel 1 - 2000 - pagina 259.

“Als voogdijpupillen 18 jaar worden en er studiefinanciering of een aanvullende beurs aangevraagd moet worden, spelen de ouders weer een rol. Zij moeten dan hun inkomen opgeven of, indien er geen contact is geweest, moeten ze aangeven dat ze dit om deze reden weigeren te doen.” (pagina 96) Het is in het verband van de gezinsvoogdij nauwelijks van belang, maar deze mededeling is onjuist: ouders moeten helemaal niets. Zij krijgen een verzoek van de Informatie Beheer Groep hun inkomen op te geven, en kunnen aan dat verzoek al dan niet voldoen.

Mysterieus is de opmerking op pagina 97: “Als de ouders van een minderjarig kind (tijdelijk) niet in staat zijn hun gezag uit te oefenen, bijvoorbeeld door langdurige opname in een ziekenhuis of een psychiatrische instelling, omdat ze gedetineerd zijn of door verblijf in het buitenland, dient er in het gezag te worden voorzien.” Artikel 246 stelt dat onbevoegd tot het gezag zij zijn “wier geestvermogens zodanig zijn gestoord, dat zij in de onmogelijkheid verkeren het gezag uit te oefenen, tenzij deze stoornis van tijdelijke aard is”. (de psychiatrische instelling) Artikel 269 geeft nauwkeurig aan waarvoor men onherroepelijk veroordeeld moet zijn om het gezag over de kinderen te verliezen; ‘omdat ze gedetineerd zijn’ is te ruim.

De langdurige opname in het ziekenhuis en het verblijf in het buitenland zijn onverklaarbaar. Zelfs als er maar één ouder met het gezag bekleed is, is er geen behoefte aan voorziening in het gezag bij langdurige ziekenhuisopname of verblijf in het buitenland: ook vanuit het ziekenhuis of vanuit het buitenland kan men zijn gezag uitoefenen. Gezag is immers niet hetzelfde als verzorging en opvoeding. Ouders kunnen iemand anders verzoeken of opdracht geven voor hun kind te zorgen. Pagina 98 wekt de indruk alsof gedwongen ontheffing na anderhalf jaar ondertoezichtstelling of na een half jaar uithuisplaatsing bij ondertoezichtstelling gangbaar is. Men leze artikel 268.

Pagina 99: “De minderjarige moeder, die nooit belast is geweest met het gezag, mag de kantonrechter verzoeken met het gezag te worden belast. Dit kan zij pas doen als zij meerderjarig wordt”. Zij kan dit ook doen na meerderjarigverklaring door de kinderrechter; deze kan haar meerderjarig verklaren wanneer zij minstens 16 jaar is. (Voorts kan zij trouwen als zij minstens 16 jaar is of een geregistreerd partnerschap aangaat: ook hierdoor ontstaat meerderjarigheid.)

Onvolledig is de opmerking over klachtrecht op pagina 103: “Er is voorzien in een procedure bij een provinciale klachtencommissie als de instelling in gebreke blijft naar aanleiding van een advies van de eigen klachtencommissie”. De procedure bij een provinciale klachtencommissie staat ook open als een interne klachtencommissie een klacht weigert te behandelen, een klacht niet binnen de wettelijke termijn behandelt, of een klacht niet-ontvankelijk verklaart zonder dat de klager overtuigd raakt van niet-ontvankelijkheid of ongegrondheid.

9.8 Toekomstverwachting

Ouders zullen alleen nog geïnteresseerd zijn in hoe van de ‘hulp’ af te komen. Zij zullen niet geïnteresseerd zijn in de ‘toegang’ maar in de uitgang. Waarom zien wij de nabije toekomst van de (gezins-)voogdij zo somber in?

  • Hun opleiding, hun werkkring noch dit handboek maken (gezins-) voogden vertrouwd met behoorlijke toepassing van de wet. Gebrek aan respect voor wet en regelgeving is gebrek aan respect voor kinderen en hun ouders.

  • Keiharde kwaliteitseisen ontbreken.

  • De inspectie heeft geen andere bevoegdheid dan te rapporteren, in tegenstelling tot de inspectie in de gezondheidszorg.

  • De klachtencommissies hebben geen andere bevoegdheid dan hun mening te geven, in tegenstelling tot sommige klachtcolleges in de gezondheidszorg, die ook sancties kunnen opleggen.

  • Door de oprichting van de bureaus jeugdzorg zullen gezinnen in de fuik van soms ontoereikende hulpverlening zwemmen: geweigerde hulpverlening leidt makkelijk tot een maatregel van kinderbescherming die ‘de hulpvraag veilig stelt’.

  • Ontoereikende hulpverlening wordt niet gedwongen de kwaliteit te verbeteren, doordat ontoereikende hulpverlening leidt tot weigering van die hulpverlening; deze weigering wordt aanleiding tot gedwongen hulp, waarmee het gezin in de fuik gezwommen is. Normale marktwerking kan niet functioneren. Gebrek aan kwaliteit leidt niet tot verminderde consumptie, maar tot gedwongen consumptie.

Gezinnen zullen als zij alles van te voren weten zoveel mogelijk alle hulp mijden. Wij adviseren ouders met een probleem: Tob alstublieft zo lang mogelijk zelf door, vaak komt het vanzelf weer goed. Van hulp zoeken bij de jeugdzorg wordt het vaak alleen maar slechter. Wij zullen in de gremia waar dat nuttig is pleiten dat:

  • Concrete criteria worden ontwikkeld en nageleefd voor beschermingsmaatregelen

  • Fuikwerking niet langer bestaat

  • Er een zeer groot aanbod komt van laagdrempelige, kosteloze hulpverlening en advisering.

Labels: ,

Jongerenrecht

Slecht opgeleid naar afghanistan

Ongeloof in seks voor het huwelijk

Vele doden bij Love Parade

Krappe bovenkamers duurder dan studiebeurs

Laura Dekker en rechten van jongeren in nederland

Moeders pap pot binding hindert jongeren bij vinden werk

Moeders vaker gedaagd door justitie

Kinderrechten en de plichten van een arts

Opvoeden

Inhuren praktijk-docenten MBO uit bedrijfsleven

Dirk Janssen nederlandse jongeren vertegenwoordiger

Opvoeden van arrogant, regentesk populisme

Noodgebouwen basis onderwijs aanpakken

Ontbrekend in Kopenhagen waarop de wereld wacht

Generation Islam - Children of afghanistan and gaza

Foto materiaal LTO Nederland actie

Voortgezet onderwijs na een mindere basisschool

Jeugdzorg

Manifest privacy, rechtshulp en waarheidsvinding

Jeugdzorg in nederland, drama van de eerste orde

Manifest Jongleur over de schreef

Coalitie wil groei aantal uithuisplaatsingen stoppen

Leger des heils haalt bakzeil bij uithuisplaatsing

Herstel van gezinnen en goedkope hulp

Debat over wantoestanden bij jeugdzorg

Zorgen met betrekking tot jeugdzorg

Mysterie van jeugd zonder gezin op een rijtje

Dure feestjes van jeugdzorg

Gezondheidszorg

Baby verlof voor vader naar minimaal twee weken

Snel afgeleide mensen zijn meer creatief

Plan voor behandelen benauwde Co-ouders

Onderzoek sport voor vaderloze kinderen

Informatie over vaccin tegen humaan papilloma virus

Honderden kinderen gaan jaarlijks de separeercel in

Geef huisarts grotere rol bij probleemgezinnen

Handhaven

Jill Egizii: Effect change and get court judges

Stop gemeentelijke vervreemding van kinderen

Behoud van familieleven bij scheiden is feestje waard

Moeders vaker gedaagd door justitie

Strafbare onttrekking aan de ouderlijke macht

EénVandaag over handhaven omgangsregeling

Televisie discussie over zorgplicht van beide ouders

Rechter negeert vader rechten bij scheiding

Rechter overtreedt te vaak wet bij scheiding

Klachtencommissie: Informeren béide ouders

Klassieke Co-ouder regeling

Muziek ♪♫♪♫

Jeffrey zingt voor zijn vader

Marco Borsato - Dochters uit beklemming

Jeff van Vliet - 't Is niet mijn fout

Dio - Alles doen om het weer aan te maken

Lawineboys - Ik ben blij dat ik je niet vergeten ben

Kinderen voor kinderen - Foto album - Willem Wilmink

Koen Wauters - Passie - Zie me graag

Musical Hair revisited

Kinderen voor kinderen - Ha ha ha je vader

Economie

Opbouwen met elkaar en financiëel kringlopen

Nieuwe kans op kwaliteiten spoorlijn A'dam-Groningen

Drie keer nadenken over kinderopvang

Toekomst gloort hoop tegen sociaal culturele achterstand

Stop gemeentelijke vervreemding van kinderen

Vrijheid deed haïtianen sociaal en economisch das om

De economie van haïti in drenthe

Noodhulp actie haïti heeft cholera ramp niet voorkomen

Ontbrekend in Kopenhagen waarop de wereld wacht

Middenklasse

Moeders pappot binding hindert jongeren bij vinden werk

Crisis in ouderschap en economie

Cijfers

Flitsscheiding beëindigde 30.000 relaties

Moderne rolopvattingen en herleving sociale economie

Aanvragers van echtscheidingen

Cijfers van CBS over aantal scheidingen

Vaderen over nederland

Gedeeld ouderschap beste optie voor kinderen

Eerste proefschrift ouderverstoting goedgekeurd

Problemen van kinderen in kaart met onderzoek

Vaderverstoting in Nederland

Geld

Co-ouders zijn kredietwaardig

Co-ouders en fiscale regels voor de Benelux

Affectieschaden aanpakken

Kinderbijslagplan voor gescheiden vaders

Omgangsregeling en naleving regelen in éen rechtszaak

Steeds meer gesubsidieerde rechtsbijstand nodig

Relaties

Vader organisatie online

Regionale justitie contactgegevens

Politiek 1.0

Collegevorming na raadsverkiezing drenthe

Brief aan tweedekamer lid Fatma Koser Kaya van D66

Ronald Palsterk over pvda verkiezingsnederlaag

Eén op drie kinderen in problemen door scheiding

Repressie

Agente werpt steen door ruit bij redacteur Kind in de knel

Ongeloof in seks voor het huwelijk

Negatief advies welstandscommissie is vaag

Nobel Prijs Vrede naar mensenrechten activist Liu Xiaobo

Dissidente burgerrechten activist Cuba verhongert

Nicolaas Beugeling, vrouw en kind te Veenhuizen

échte zoon van zijn éigen vader

'Kinderen van mensen die nooit getrouwd zijn geweest'

Omgangsonrecht - het boek van Tjerk Bakker

Politiebureau zet vader onder druk: 'afstand doen van kinderen'

Écht regelgeven 3.0

In voorspoed en geluk vader zijn met levensgezel europa

Belgische wet Co-ouders bestaat 15 jaar

Brad Pitt trouwt pas als homo’s het óok mogen

Claim na geruchtmakend Bolderkar drama

Fiscaal Co-ouderschap in de Benelux

Koppel alimentatieplicht en omgangsregeling

Co-ouderschap bij scheiding is de norm in België

Manifest Integriteit van het ouderschap

Omgangsonrecht met kinderen na scheiden

Uitspraak vervangende toestemming erkenning

Open knowledge and freedom of communication
StatCounter geeft relevante overzichten
CSS validator test Tidy test
Een ánder Europa is mogelijk