woensdag 15 oktober 2003
Andries van Dantzig - Melden en schuld
Door Andries van Dantzig, 15 okt 2003
Bij praten en denken over kindermishandeling waart altijd schuldgevoel rond.
De daders zijn schuldig, dat is duidelijk, wie mishandelt nu een kind; dan moet je wel van God los zijn. En iedereen die een vermoeden heeft gehad voelt zich schuldig: Had ik daar niet eerder wat aan moeten doen? En wie er van op afstand over hoort voelt zich aanklager worden. Waarom doen “ze” daar toch niks aan? Dat zijn dezelfde “ze” die de files niet oplossen, die de collectieve voorzieningen slecht doen lopen en het land vol laten lopen met allochtonen die allemaal van ons geld leven. Onze vertegenwoordigers dus, ook die van de aanklagers. En het mishandelde kind voelt zich schuldig, als het zoeter was geweest zou het niet geslagen zijn, dat heeft pappa, of mamma, of dat hebben ze beiden, zelf gezegd. En de dader voelt zich vaak schuldig, want zo was het niet bedoeld, maar dat kind haalt je ook het bloed onder de nagels weg. Nu weet U dat bij schuldgevoel bijna altijd verontschuldigende verhalen horen. De dader was even zich zelf niet, wie niet gemeld heeft, heeft de privacy geëerbiedigd. De aangeklaagde “ze”, de politiek, wijst naar de overvloed van voorzieningen, waaronder de Advies- en Meldpunten Kindermishandeling, en vraagt zich af waarom men dan niet meer meldt. Zoals U weet zijn er de laatste jaren meer dan vijfduizend projecten ten bate van kinderen uitgevoerd, zegt de staatssecretaris, waaronder de Kindertelefoon, dus daar doen “ze” , met inbegrip van de kinderen, niet genoeg mee, en zo is de cirkel van schuld en excuus, van aanklacht en verdediging, rond.
Het merkwaardige resultaat is dat iedereen en niemand schuldig is, dat iedereen zich machteloos voelt, en tenslotte niemand verantwoordelijk is. Hoe komt dat? Ik denk dat dit soort doodlopende wegen ontstaan bij een poging om conflicterende wensen tegelijk te bevredigen. Het probleem van de twee hooibergen dus.
Wat zijn hier de hooibergen? De dader wil een goede moeder of vader zijn, maar wil een ander kind dan hij heeft, een zoeter kind, een kind dat niet huilt – maar hij heeft het kind dat hij heeft, en niet kan uitstaan. Dus hij slaat en voelt zich schuldig, want een goede vader slaat niet. Tenzij slaan verontschuldigd wordt door te stellen dat het in het belang van het kind is, dan slaat hij met een bloedend hart, en blijft een goed mens.
Het kind wil een goede vader, maar wil dat het slaan ophoudt. De enige die dat kan doen ophouden is hij zelf, dus als het doorgaat is het zijn schuld, want pappa moet goed blijven. En de kindertelefoon gebruiken kan niet, want daarvoor schaamt ze zich te veel voor haar slaande vader of moeder. En de wetenschap machteloos aan een beul te zijn uitgeleverd is onduldbaar, dan is schuldig zijn nog verkiesbaar. De niet-melder wil er best wat aan doen, maar wil zich ook weer niet in de nesten werken, en toont met zijn schuldgevoel aan dat hij toch een mooi karakter heeft al meldt hij niet. De politiek wil natuurlijk het beste voor het kind, maar toch ook weer niet maatregelen nemen die teveel publieke onrust zouden veroorzaken, door bijvoorbeeld verplichte controles van het welzijn van alle kinderen. En zo is iedereen gevangen in een cirkel van tegengestelde belangen, die de rondedans rond het mishandelde kind begrijpelijk, zij het niet te billijken maakt.
Is er in dat conflict van tegengestelde wensen een algemeen aspect te vinden, een soort grootste gemene deler waarvan al die uitingen een aspect zijn? Ik denk het wel, en om dat duidelijk te maken zal ik iets doen wat ik al vaak gedaan heb – zoals ik veel van wat ik U vandaag te zeggen heb al eerder gezegd heb – ik zal de aanpak van het probleem van kindermishandeling vergelijken met de aanpak die gedaan zou worden als het een probleem van lichamelijke gezondheid zou zijn geweest. Kort geleden was er een uitbraak van meningococcen-infectie. Onmiddellijk was er geld beschikbaar voor landelijke inenting – terwijl het gevaar van kindermishandeling waarschijnlijk groter is dan het gevaar dat de meningococcen vormen.
Het is dus niet zo dat er niets aan kindermishandeling wordt gedaan, verre van dat. Maar het is nog nooit zo geweest dat de instelling dat dat een totaal onverdraaglijke toestand was, is aanvaard, zoals dat bij de meningococcen wel het geval was.
Een ander voorbeeld: De wachtlijsten bij de Advies- en Meldpunten Kindermishandeling. Iedereen is het er over eens dat kindermishandeling een van de ergste dingen is die in onze wereld voorkomen. En toch wachtlijsten? Stel U eens voor dat er wachtlijsten voor de brandweer waren, het land was te klein. En toch zijn er maar weinig branden waarbij slachtoffers vallen, terwijl dat van kindermishandeling onomstotelijk is, daar is bij ieder geval een slachtoffer. Of neem psychotherapie. We weten dat kindermishandeling een persoon tot in zijn diepste wezen kan schaden. Het lijkt onwaarschijnlijk dat die schade in negentig of dertig zittingen enigszins hersteld kan worden. Toch lijden slachtoffers van kindermishandeling tot laat in hun leven aan de gevolgen, het is een chronische toestand. Vergelijk de zorg daarvoor eens met de zorg voor reuma, waar specialisten een heel leven lang de lijder vergezellen, ook al is de kwaal niet te genezen.
Ik bedoel dit niet als een aanklacht, ik probeer het probleem dat ik zie te schetsen en uit te vinden hoe dat in elkaar steekt. Mijn probleem was dus dat een radicale aanpak van kindermishandeling belemmerd wordt door conflicterende wensen, door ambivalentie dus. We zouden het wel op willen lossen, maar de kosten lijken voor alle betrokkenen te hoog, door de overwegingen die ik heb proberen te schetsen.
Uit mijn vergelijking met de aanpak van lichamelijke gezondheid moge blijken dat die ambivalentie niet alleen geldt voor kindermishandeling, maar voor alle problemen van laten we zeggen de gevoelshuishouding, of, wat formeler gezegd, voor geestelijke problemen van gewone mensen, van de geestelijke gezondheid van de doorsnee bevolking, van hen die niet duidelijk geestesgestoord zijn, maar toch wel ongelukkig op grond van psychische klachten. Daar vindt U overal die dubbelheid die ik zoek: Men doet er wel wat aan, maar niet met de volle overtuiging waarmee lichamelijke klachten worden bestreden.
Voor reuma kan men een leven lang rekenen op alle zorg die nodig is om het lijden te verminderen, al weet men dat genezing onmogelijk is. Maar een patiënt met psychische klachten, die, ik kan het U verzekeren, levensbedervend kunnen zijn, moet met negentig, en straks, met dertig zittingen genoegen nemen. En het argument dat het resultaat niet gewaarborgd is niet toepasselijk, want dat geldt voor reuma ook niet.
Hoe komt dat? Het eerste antwoord dat ik wil geven is dat deze zorg heel nieuw is. Hij is eigenlijk voortgekomen uit de pastorale zorg, toen de daar werkenden gingen merken dat mensen niet alleen maar problemen hadden die met hun eeuwig heil te maken hadden, maar evenzeer, en soms meer, leden onder kwalen van aardse makelij. Daaruit zijn de bureaus voor Levens- en Gezinsmoeilijkheden geboren, die later met alle andere ambulante voorzieningen opgegaan zijn in de RIAGG’s. Opmerkelijk daarbij is dus dat de pastores hier het lijden signaleerden. Ik heb zelf ook zoiets meegemaakt. Toen we in Amsterdam bezig waren met het opzetten van een faculteit voor psychotherapie kwam het eerste telefoontje van de theologische faculteit. Blijkbaar zagen die in hun pastoraal contact met hun schapen zoveel psychisch lijden dat zij zich in het omgaan daarmee verder wilden bekwamen. Ik vind dat een zeer belangrijke waarneming. Hier is namelijk aan de hand een botsing van twee mensbeschouwingen, twee anthropologieën. De ene, waar de pastores gewend waren mee te werken, is die van de vrije wil en de persoonlijke verantwoordelijkheid, zoals die bij de katholieken blijkt uit de biecht, waarin persoonlijke schuld wordt beleden, en geboet, en zoals die bij de protestante denominatie in het algemeen geldt in de persoonlijke verhouding van de gelovige tot God, en zijn Woord, waaruit het rechte pad duidelijk moet blijken. Nu maakt de mensbeschouwing waarin de vrije wil centraal staat en daaraan gekoppeld de morele beoordeling van individuele daden het moeilijk, zo niet onmogelijk, om naar determinanten te zoeken. Dat laatste is een aspect van de wetenschappelijke houding, waar verschijnselen verklaard worden uit hun oorzaken, en het vinden van die oorzaken grip geeft op wat er aan verbeterd zou kunnen worden. Wat het begrijpen van geestelijk lijden betreft zijn we dus in het stadium waar de wetenschap was toen zij zich aan deze alchemie moest ontworstelen. En die verandering heeft ontzaglijk grote maatschappelijke consequenties. Bijvoorbeeld: We weten dat kindermishandeling meer voorkomt in achterstandsituaties. Wanneer we inderdaad zouden besluiten kindermishandeling tot een minimum te beperken zouden we dus ook maatschappelijke achterstand moeten bestrijden. Dat is een fundamentele politieke keuze, en die worden maar zelden gemaakt. Dat is dus een voorbeeld van conflicterende wensen: men wil wel de kindermishandeling uitbannen, maar daarvoor de hele maatschappij om ver gooien? Toch maar niet. Bedenk echter wel dat zulke grote veranderingen ook nodig waren voor het bestrijden van lichamelijke kwalen. Daar hebben we de waterleiding aan te danken, de warenwet, de huisarts, het inenten, en die hele wonderbaarlijk mooie gezondheidszorg die iedere minuut van ons leven beïnvloedt.
Nu is achterstand bestrijden ook wel iets heel radicaals. Iets dichter bij huis. We weten dat een slecht huwelijk slecht is voor iedereen in dat gezin, en zeker ook voor de kinderen. Maar het bewustzijn dat dat iets is waar je wat aan zou moeten doen is nog geheel niet gevestigd in de bevolking, de voorzieningen die er waren staan onder druk, en scheiden is veel populairder dan relatietherapie, hoewel dat laatste veel beter is voor de kinderen dan scheiding. Toch wordt nog niet van overheidswege aangeraden relatietherapie te proberen alvorens te gaan scheiden, zoals dat wel gebeurt voor roken of veilig vrijen. De trefwoorden zijn zelfbeschikking, privacy, eigen verantwoordelijkheid, en die botsen met inmenging in de privé-sfeer, waar zoveel bezwaar tegen is, dat we bereid blijken de kinderen daarvoor de prijs te laten bepalen. Nu heeft ieder systeem zijn nadelen, en het is dus een keus of men de voordelen van de privacy wil opgeven om kindermishandeling te minimaliseren. Maar men moet er zich wel bewust van zijn, dat men dan ook die prijs betaalt. Zoals men er voor zorgt dat geen kind in Nederland niet wordt ingeënt, zo zou men er ook voor kunnen zorgen dat geen kind zo aan onze aandacht ontsnapt dat het jaren lang mishandeld kan worden. Maar dat zou niet alleen veel vragen van de voorzieningen, maar ook van onze instelling tegenover de zorg van de gemeenschap voor ons geestelijk heil en dat van onze kinderen.
Wat ik dus wil zeggen is dat het bestaan van kindermishandeling, en het voortbestaan daarvan terwijl we nu weten hoe verbreid het is, duiden op een fundamenteel cultureel probleem. Het probleem namelijk of geestelijke gezondheid, dat wil zeggen de gezondheid van ons gevoelsleven en onze relaties, net zo serieus genomen moet worden als onze lichamelijke gezondheid. Moge dit u vreemd in de oren klinken, bedenk dan dat voor kort onze hele maatschappij gebaseerd was op het bevorderen van wat ik zal noemen onze eeuwige gezondheid, onze kans op een eeuwig leven. Dat was, ik zei het al eerder, een organisatie van de diepte en omvang te vergelijken met de lichamelijke gezondheid van onze tijd. Hij begon met de doop van de zuigeling, het kleine kind leerde bidden, kreeg catechisatie, ging naar de kerk, kortom zijn hele leven stond in het teken van zorg voor het eeuwig heil, zoals dat nu in het teken staat van zijn lichamelijke gezondheid. Het kan dus allemaal wel, als de bevolking daartoe bereid gemaakt kan worden. Dat is trouwens wat U gaat proberen met de voorgenomen publiekscampagne. U wilt de bevolking er van overtuigen dat zij met melden een goede daad stellen, dat zij daarmee mogelijk mishandelde kinderen te hulp komen, en dat dat kan zonder risico voor nare gevolgen daarvan.
De vraag die daar bij rijst is: ”Wat is kindermishandeling?” Ik geef U de gangbare definitie, zoals die volgens professor Hermanns bij de wet- en regelgeving in Nederland wordt gebruikt: “kindermishandeling is elke vorm van voor een minderjarige bedreigende of gewelddadige interactie van fysieke, psychische of seksuele aard die de ouders of ander personen ten opzichte van wie de minderjarige in een relatie van onvrijheid of afhankelijkheid staat, actief of passief opdringen, waardoor ernstige schade wordt berokkend of dreigt te worden berokkend aan de minderjarige in de vorm van fysiek of psychisch letsel”. Dat is naar ik meen een veel bredere definitie dan bij de doorsnee burger leeft als die spreekt van kindermishandeling. Die denkt aan bruut fysiek geweld, en misschien ook nog aan brute vernedering. Maar de officiële definitie gaat dus verder, en om de consequenties daarvan te bespreken wil ik U twee voorbeelden geven uit mijn praktijk, en wel uit de tijd dat ik de psychiatrische polikliniek voor kinderen deed aan het toenmalige Wilhelmina Gasthuis in Amsterdam. Niet dat ik een opleiding in de kinderpsychiatrie had gevolgd, maar dat was toen geen reden om mij niet aan te stellen, nog voor mij het niet aan te nemen. Maar dat daar gelaten: Het eerste geval is dat van een jongen van ongeveer tien jaar, die door de huisarts naar de polikliniek was verwezen, omdat hij onhandelbaar was geworden. Zijn oprecht bezorgde moeder zei voor een raadsel te staan. Hij was altijd een meegaand, aardig kind geweest, maar de laatste tijd was hij onmogelijk geworden. Nadat ik een tijdje met de moeder en de jongen had gepraat ging ik vermoeden dat er een samenhang was met het komende tweede huwelijk van de moeder, haar eerste man, de vader van de jongen, was enkele jaren tevoren overleden.. De moeder zei dat de jongen goed met zijn a.s. tweede vader kon opschieten, maar uit de gesprekken met de jongen bleek dat het huwelijk voor hem betekende dat zijn vader niet meer welkom zou zijn. Hij leefde dus met een ongeweten, onbewuste fantasie dat zijn vader niet voor goed weg was, en terug zou komen. Het tweede huwelijk botste met die fantasie. Nadat we er enkele malen over hadden gepraat, en hem was gezegd dat dood gaan betekende dat vader dus nooit meer terug zou komen, ook niet meer terug kon komen, begon zijn eigenlijke rouw, en kon hij na enige tijd vrede hebben met de plaatsvervanger.
Mijn tweede voorbeeld: Een jonge man van tegen de twintig wordt opgenomen omdat hij excessieve handelingen verricht: mensen aanvallen, zelfbeschadigende levensgevaarlijke stunts uithaalt, en justitie hem zo vreemd vond dat er een psychiater bij was gehaald, die observatie nodig achtte om een hersenaandoening uit te sluiten, en in het algemeen uit te vinden wat er met deze ooit gewone jongen was gebeurd. Na enige gesprekken bleek dat zijn vader, een geziene accountant, in de gevangenis had gezeten wegens fraude. Hij wilde daar verder niets over kwijt, maar ons werd duidelijk dat hij zich dar zoals men zegt rot voor schaamde, en dat zijn gedrag daar alles mee te maken had.
Ik denk dat weinig mensen zullen zeggen dat dit gevallen van mishandeling zijn. Maar die kinderen hebben wel iets mee gemaakt wat zij vreselijk vonden, en wat hun leven deed ontsporen. Door de interventies ging het met de eerste weer goed, voor de tweede konden wij niets doen. Nu heeft de moeder van de eerste aan de bel getrokken, en de huisarts heeft hem verwezen. Maar er zijn zeker heel veel kinderen die hetzelfde meemaken, ook geheel van slag raken, en waar niemand naar omkijkt. Dat kinderen waarvan een ouder overlijdt gevolgd moeten worden op een goede verwerking van dat gebeuren is geen onderdeel van de reguliere zorg, niet zo als wanneer dat kind bloot gesteld was geweest aan een infectie waarvan de gevolgen pas op de lange duur zichtbaar zouden kunnen worden. En hetzelfde geldt voor het tweede geval. Niemand had zich met de kinderen van de fraudeur bemoeid, terwijl we toch allemaal zullen erkennen dat het vreselijk voor de kinderen moet zijn geweest. Maar ik denk niet dat veel mensen een geval als deze zullen melden, hoewel hier toch van een bedreigende interactie door ouders passief wordt opgedrongen, enzovoort, waardoor ernstige schade aan de minderjarige wordt berokkend in de vorm van psychisch letsel. De gevallen voldoen dus aan de definitie, en toch heeft vrijwel iedereen, ik ook, het gevoel dat zulke gevallen niet bedoeld worden met kindermishandeling. Waarom niet, hoe zou dat komen? Ik denk dat men in het algemeen aan kindermishandeling denkt als er buitensporigheden gebeuren, slaan, schelden, vernederen, opsluiten zonder eten voor lange tijd, buitensporigheden dus. De gevallen die ik noemde behoren meer tot het gewone leven, het eerste kan iedereen gebeuren, in het tweede heeft het kind pech gehad, niemand heeft dat bedoeld, ook de vader niet. En toch hebben die kinderen ernstige schade opgelopen, hun toegebracht door het gedrag van hun ouders. Naast mishandelde kinderen zijn er dus ook beschadigde kinderen: Alle mishandelde kinderen zijn beschadigd, niet alle beschadigde kinderen zijn mishandeld. Over het bestrijden van mishandeling bestaat consensus: Dat moet opgespoord en beëindigd worden. Maar over beschadiging zijn de meningen niet zo duidelijk, iedereen betreurt het, maar een fundamentele aanpak, waarbij ieder kind gevolgd zou worden om beschadiging, ook door goedwillende ouders, te voorkomen, daar heerst de dubbelheid die ik noemde: Het is natuurlijk jammer, maar moeten wij, moet de gemeenschap niet te veel inleveren om zo radicaal anders met onze verantwoordelijkheid tegenover kinderen om te gaan? Ook hier is weer de vergelijking met lichamelijke beschadiging verhelderend. Daar aarzelt men niet om vèrgaande maatregelen te nemen als men weet dat kinderen beschadigd worden. En het lijkt me eigenlijk vanzelfsprekend dat de kinder- en jeugdzorg zich tot doel zou moeten stellen zoveel mogelijk te voorkomen dat kinderen beschadigd worden, dat zij worden gevonden en behandeld, als dat toch is gebeurd, en dat de gemeenschap alle ouders zo goed mogelijk voorlicht over wat nodig is om hun kinderen zo weinig mogelijk te beschadigen. Want helemaal ongerept houden gaat niet, het gaat niet om een ideaal, maar om goed genoeg.
Wat betekenen deze overwegingen nu voor wat wij vandaag doen, de publiekscampagne voor de Advies- en Meldpunten Kindermishandeling van start helpen gaan? Ik vind de Advies- en Meldpunten Kindermishandeling een voortreffelijke instelling. Met ieder kind dat aan mishandeling wordt onttrokken wordt is een wereld gered, ik wens ze dus alle succes toe dat maar mogelijk is. Maar de Advies- en Meldpunten Kindermishandeling dragen ook een risico in zich. Ik heb eens een kamerlid, lid van de commissie gezondheidszorg, horen zeggen: Misschien is er met 15 % van de kinderen iets aan de hand hij bedoelde op geestelijk gebied, maar dan zijn er toch 85 % waar niets mee aan de hand is. Denkt U eens in dat hij gezegd zou hebben: 15 % van de kinderen heeft tuberculose, maar dan hebben toch 85 % niets. Ondenkbaar toch? Ik vind dat de Advies- en Meldpunten Kindermishandeling moeten zorgen dat men niet gaat denken dat als alle mishandeling in engere zin zal zijn uitgeroeid er met de andere kinderen niets aan de hand is. De Advies- en Meldpunten Kindermishandeling zullen dus, willen zij deel hebben aan het verbeteren van de geestelijke gezondheid van alle, of misschien beter, van zo veel mogelijk kinderen, actie moeten voeren, politieke actie dat alle ouders zo veel en zo goede opvoedingsbijstand krijgen, dat niet alleen mishandeling, maar ook beschadiging wordt geminimaliseerd. Ik wens de publiekscampagne dus veel succes, ben de Advies- en Meldpunten Kindermishandeling zeer erkentelijk dat zij die moeite doen, maar vind daarnaast dat zij, juist uit alles wat zij weten dat met kinderen fout kan gaan, zich ook moeten inzetten voor de kinderen die onzichtbaar blijven omdat zij niet mishandeld, maar alleen maar beschadigd worden. Ik zei eerder dat daartegen een culturele weerstand bestaat. Ik hoop dat de Advies- en Meldpunten Kindermishandeling en de hele kinder- en jeugdzorg mee zal willen werken aan het verminderen van die weerstand. Want uit het bestaan van kinderbeschadiging en kindermishandeling blijkt dat kinderen een onderdrukte minderheid zijn, en we weten van arbeiders, vrouwen en homoseksuelen dat onderdrukte minderheden alleen aan hun recht komen door een emancipatiestrijd te voeren. Zelf kunnen zij dat niet, dat moeten anderen voor hen doen, en ik vind dat daarvoor de kinder- en jeugd zorg de aangewezen partij is. In dat licht wil ik de actie van de Advies- en Meldpunten Kindermishandeling zien; als uiting van een streven, de bezorgdheid bij de bevolking over kindermishandeling gelijkwaardig te maken aan de bezorgdheid over lichamelijke misstanden. Maar voor emancipatie is ook beïnvloeding van het beleid nodig. Daarom hoop ik dat de Advies- en Meldpunten Kindermishandeling deze actie gepaard zullen laten gaan met bijvoorbeeld een actie waarin zij de politiek duidelijk maken dat wachtlijsten bij kindermishandeling onaanvaardbaar zijn.
Uit de nu ingezette actie blijkt van hoe goede wil de Advies- en Meldpunten Kindermishandeling zijn, en ik hoop dat zij deze goede wil ook een politieke vertaling zullen geven. Want zoals ik zei, het gaat om diepliggende culturele houdingen, en onze kinderen hebben er recht op, dat wij de strijd voeren die nodig is om deze in hun voordeel te veranderen. De Advies- en Meldpunten Kindermishandeling maken vandaag daarmee een goed begin, zoals U weet het halve werk, en ik wens hun, en ons, en onze kinderen toe dat zij ook de andere helft van dat goede werk af zullen maken.
Lezing voor de publiekscampagne van de meldpunten kindermishandeling Noord-Holland in de Rode Hoed te Amsterdam.